1.   vignet zn. 'herkenningsteken'
Vnnl. vignet 'versiering in een boek' in Jn die fingetten van die passie sullen staen die prophete '... zullen de profeten afgebeeld worden' [1520; WNT]; nnl. ook 'herkenningsteken van een bedrijf e.d.' in Op rekeningen, adsignatiën, wissels, quitantiën en dergelijke papieren worden de Vignetten mede zeer dikwijls gebruikt [1856; iWNT], "(plak)strookje; betaalzegel" [1984; Van Dale].
Ontleend aan Frans vignette 'boekversiering' [1454; TLF], eerder 'wijnbladvormig ornament' [ca. 1280; TLF], verkleinwoord van vigne 'wijnstok, wijngaard', ontwikkeld uit Latijn vīnea 'id.', een afleiding van vīnum 'wijn', zie wijn.
De betekenis 'sticker als bewijs van betaling' komt vooral voor in samenstellingen, bijv. in een methode van belastingvignetten op de voorruit [1969; Leeuwarder Courant], een twee weken geldig tolvignet, de verkoop van de Belgische autobaanvignetten [beide 1980; Leeuwarder Courant], en is wrsch. overgenomen van Frans en/of Duits vignette in samenstellingen als vignette de péage 'tolvignet' resp. Gebührenvignette 'id.', Autobahnvignette 'id.'.
Fries: finjet


  naar boven