1.   schier bw. 'bijna'
categorie:
erfwoord
Onl. skiero 'snel' in wie gewunnest thu so sciere ... daz 'hoe verkreeg je dat zo snel?' [1151-1200; ONW]; mnl. schiere 'snel' in de verbinding harde schiere 'heel snel' [1220-40; VMNW], 'spoedig' in de verbinding iet schiere 'binnen afzienbare tijd' [1265-70; VMNW], 'bijna' in de verbindingen schiere altoos, schiere emmer 'bijna altijd' [1265-70; VMNW] en (zeldzaam) daarbuiten, zoals in Overspel en is schiere gheen scande 'Overspel is nauwelijks een schande' [1400-20; MNW].
Mnd. schere 'spoedig; bijna'; ohd. sciero 'snel, spoedig; scherp' (nhd. schier 'bijna'); < pgm. *skē2ro.
Wrsch. een afleiding van de wortel pie. *skeh2i- 'splijten, scheiden', zie scheiden. In de andere Indo-Europese talen bestaan geen tegenhangers met hetzelfde r-achtervoegsel.
De betekenis 'scherp' van dit bijwoord hangt duidelijk samen met de betekenis 'scheiden, snijden' van de onderliggende wortel. Voor de betekenis 'snel' moet men te rade gaan bij het aanhorige bijvoeglijk naamwoord ohd. scieri 'scherpzinnig bij het onderscheiden' (een woord met een andere herkomst dan schier 'wit, grijs'), dat een snel doorzien van iets impliceert. Uit 'snel' zal in bepalingen van tijd de betekenis 'bijna' zijn voortgekomen, zoals bijv. ook gebeurd is met al gauw 'bijna' uit gauw 'snel'.
schiereiland zn. 'stuk land dat bijna geheel door water is omgeven'. Nnl. Schierëland [1804; iWNT eenzelvig], Schiereiland [1824; iWNT]. Samenstelling van schier 'bijna' en eiland, als leenvertaling van Latijn paen-īnsula 'schiereiland', letterlijk 'bijna-eiland' (Engels peninsula enz.), gevormd met een eerste lid paene 'bijna'.
Fries: -


  naar boven