1.   façade zn. 'voorgevel van een gebouw'
categorie:
leenwoord
Vnnl. de patroonen van den gronde ende facciate van den voerseiden nyeuwen stadthuyse 'het grondplan en de façade van het voornoemde nieuwe stadhuis' [1500; WNT Aanv. facciate], de Fâchade of het voorste deel van het Kasteel [1695; WNT Aanv.]; nnl. façade [1768; WNT Aanv.].
Ontleend, in de oudste vindplaatsen (nog tot en met begin 17e eeuw) rechtstreeks, maar de moderne vorm via Frans façade [1611; Rey] (eerder fassade 1565; Rey]), aan Italiaans facciata 'een van de zijden van een gebouw' [14e eeuw; DEDLI], een afleiding van faccia '(aan)gezicht, zijde', dat via vulgair Latijn *facia 'portret' is ontwikkeld uit klassiek Latijn faciēs 'gedaante, vorm, gezicht', zie facie.
Fries: fasade


  naar boven