|
1. |
fascineren ww. 'buitengewoon boeien' categorie: leenwoord Vnnl. fasceneren 'betoveren' [1553; WNT Aanv.]; nnl. fascineren 'boeien' [1872; van Dale], 'n boekenstalletje fascineerde hem [1902; WNT Aanv.]. Al dan niet via Frans fasciner 'betoveren' [14e eeuw; Rey], 'buitengewoon boeien' [eind 16e eeuw; Rey], ontleend aan Latijn fascināre 'betoveren', dat is afgeleid van fascinum 'betovering; fallus als middel tegen betovering', misschien uit Grieks baskánion 'amulet', dat ontleend zou kunnen zijn met aanpassing aan de f van Latijn fārī 'spreken'. Grieks baskánion, behorend bij het werkwoord baskaínein 'belasteren, beheksen, betoveren', moet gezien de b- op een Thracische stam *bask- teruggaan en is dan verwant met Grieks phánai 'spreken' en hetzelfde als Latijn fārī 'spreken, voorspellen', zie faam. Fries: fassinearje
|
naar boven
|