1.   letten ww. 'belemmeren, tegenhouden'
categorie:
geleed woord, erfwoord
Mnl. letten 'beletten, vertragen, belemmeren, (ver)hinderen' [1240; Bern.], dat bloet te lettene 'het bloed te stelpen' [1265-70; CG II], 'talmen, dralen' in no meer no min gelettet 'op geen enkele wijze gedraald' [1265-70; CG II], 'tegenhouden' in net dar soe die vlieghen mede let '(een) web waar ze vliegen mee vangt' [1287; CG II], 'zich ophouden, vertoeven, blijven' in doene woude hi daer niet langer letten 'toen wilde hij daar niet langer blijven' [1328-50; Rijmkroniek], 'in de gaten houden' in die ridders letten na hem 'de ridders hielden hem in de gaten' [1300-50; MNW-R], ghetrauwelic letten up u sake 'nauwgezet letten op uw zaak' [1350-1420; MNW].
Os. lettian 'hinderen' (mnd. letten); ohd. lezzen 'belemmeren, kwetsen' (nhd. verletzen 'kwetsen'); ofri. letta 'hinderen' (nfri. lette); oe. lettan 'hinderen' (ne. vero. let, nog wel als zn. 'hinder; gehinderde bal bij tennis e.d.'); on. letja 'weerhouden'; got. latjan 'tegenhouden'; < pgm. *latjan-, afleiding van *lata- 'traag', zie laat; de oorspr. betekenis was dus wrsch. 'vertragen'.
De oorspr. en in het Middelnederlands nog belangrijkste betekenis was 'belemmeren', net als in de andere Oudgermaanse talen. Deze betekenis bestaat nog in de vaste verbinding wat let je? 'wat houdt je nog tegen?', maar is verder overgegaan op de afleiding beletten. Het belemmeren kon plaatsvinden doordat iets of iemand een bepaalde positie innam; zo kon letten ook 'vertoeven, blijven' gaan betekenen. Daaruit ontstond ook de huidige, in het Middelnederlands nog weinig voorkomende betekenis 'aandacht schenken aan, in de gaten houden, bijv. door op een vaste plaats te vertoeven', tegenwoordig altijd met het voorzetsel op.
Fries: lette 'deren'


  naar boven