1.   servies zn. 'stel vaatwerk'
categorie:
leenwoord
Vnnl. service ende juweelen 'tafelgerei en juwelen' [1598; WNT], Heele services van silver 'complete serviezen van zilver' [1615; WNT smeden], 24 Silvere Servies Schotelen '24 zilveren maaltijdschotels' [1670; Oprechte Haerlemse Courant]; nnl. Een zilver fyn servies 'een fraai zilveren servies' [ca. 1710; WNT].
Ontleend aan Frans service [1508; Rey] of service de table [1500; TLF], beide 'vaatwerk of linnen bestemd voor de dis', eerder al servise 'geheel van schotels opgediend voor een maaltijd' [1175; Rey], een betekenisontwikkeling die ook blijkt uit faire la service 'aan de dis dienen' [begin 13e eeuw; Rey]. Servise betekende aanvankelijk 'verplichtingen', eerst 'verplichtingen tegenover God' [ca. 1050; Rey], later ook 'feodale verplichtingen' [1080; Rey] en is ontleend aan Latijn servitium 'slavendienst', een afleiding van servus 'slaaf'. Zie serveren, zie ook servet.
Fries: servys


  naar boven