1.   drammen ww. 'aandringen, zeuren'
categorie:
waarschijnlijk substraatwoord
Mnl. dat dremde hem sere 'dat bedrukte, beklemde hem zeer' [14e eeuw; MNW], drammen 'lawaai maken' [1477; Teuth.]; nnl. drammen 'dwingen van kinderen' [1872; Dale], dremmen, drammen "In Oostelijke dialecten. Lastigvallen door drang, jachten; dreinen, drenzen, zeuren." [1914; WNT dremmen], drammen '(door)zeuren' [voor 1927; WNT ziegezagen], drammen 'aandringen, dwingen, drenzen' [1961; Dale].
Wrsch. moet men het woord verbinden met een pgm. wortel met de betekenis 'menigte, herrie', waarbij wrsch. ook Nederlands drom 'dichte menigte' hoort.
Mnd. drammen 'lawaai maken, aandringen, zeuren', ook zn. dram 'lawaai, benarde toestand'. Wrsch. te verbinden met os. thrim 'leed, nood' en thrum(m) 'kracht'; oe. þrymm 'menigte, kracht, glorie' en on. þrymr 'lawaai'.
Zeer onzeker is verwantschap met Latijn turma 'menigte' < pie. *tuer-, *tur- 'draaien' (IEW 1100).
doordrammen ww. 'hinderlijk blijven doorpraten; (besluiten) doordrukken'. Nnl. doordrammen 'maar blijven doorzeuren' [1969; WNT Aanv.], doorgedramd (verl.deelw.) '(het besluit) erdoor heeft gedrukt' [1970; WNT Aanv.]. Gevormd uit door- 'voortdurend' en het werkwoord drammen.


  naar boven