301.   behagen ww. 'aangenaam zijn'
categorie:
geleed woord
Mnl. behagen 'helpen, behagen' [1201-25; CG II, Floyr.], ook behaghen en bagen (samengetrokken vorm) [1340-50; MNW], naast hagen 'behagen' en hegen [ca. 1405; MNW].
Gevormd uit be-, en mogelijk het zn. haag (< pgm. *hagan- 'omheinen, beschermen'). De grondbetekenis is dan misschien 'met een haag afschermen', zoals in oostmnl. hegen 'omhagen, iemand van het nodige voorzien'; ohd. umbe-hagen 'omheinen' (mhd. hagen 'omheinen, behagen', nhd. hegen 'koesteren; verzorgen', (oorspr.) 'omheinen'). Hieruit heeft zich dan de betekenis 'zich beschermd weten, aangenaam zijn' ontwikkeld. Een soortgelijke betekenisontwikkeling heeft zich voorgedaan bij bevredigen.
Os. bihagon 'bevallen, behagen' (mnd. behagen); mhd. (be)hagen (nhd. behagen 'behagen, bevallen'); ofri. bihagia 'goed uitkomen, behagen' (nfri. behaagje); oe. gehagian, onhagian 'bevallen, passen'; on. haga 'inrichten, schikken' (ozw. hagha 'passend zijn', ouder nzw. haga 'behagen'; nzw. behaga 'behagen' < mnd.); < pgm. *hagō-, samenhangend met de bn. mnl. behaghel 'aangenaam, mooi' [1350-1400; MNW]; mnd. behagel 'lieflijk, aangenaam'; ohd. bi-hagan (verl.deelw.) 'verzorgd' (mhd. behagen 'flink, fris, opgewekt'); on. hagr 'handig', hœgr 'gepast, geschikt'.
Een vindplaats van behagen in de concrete betekenis dateert van 1292: Die behagt guet aneveert, dat metten regte es behagt 'wie omheind goed in bezit neemt, dat terecht omheind is' [1292; CG I, 1868].
Fries: behaagje
302.   behalen
categorie:
geleed woord
Zie: halen
303.   behalve vgw., vz. 'uitgezonderd'
categorie:
geleed woord
Onl. bihaluon (bn.) 'terug, weer' [10e eeuw; W.Ps.]; mnl. behaluen 'uitgezonderd' [1265-70; CG II, Lut.K].
Gevormd uit bi- 'bij' (zie bij 1) en -halve (ook bijv. in mijnenthalve en ambtshalve), datief van pgm. *halbō 'zijde, kant'; de betekenis is dus letterlijk 'aan de zijde, terzijde'.
Mnd. behalven, behalver; ohd. bihalbun, behalpen (mhd., nhd. behalben); ofri. bihalva, bihalve(n); nfri. behalven [ca. 1807], behalve [1846].
Vergelijkbare vormingen zijn Engels besides 'bovendien; behalve' en behalf (in, on behalf of 'van de kant van, vanwege', later ook 'ten voordele van').
Literatuur: J.A.M. Komen (1992) 'Het is allesbehalve duidelijk', in: E.C. Schermer-Vermeer e.a. (red.) De Kunst van de grammatica Amsterdam; M. Philippa (1990) 'Pluralishalve', in: OT 59, 244-245
Fries: behalve, behalven
304.   behartenswaardig
categorie:
geleed woord
Zie: behartigen
305.   behartigen ww. 'zorgen voor'
categorie:
geleed woord
Mnl. beherteghen 'behartigen, ter harte nemen' [1488; MNW lanke]; vnnl. beharticht (verl.deelw.) 'ter harte genomen' [1609; WNT], behartighende (teg.deelw.) 'liefhebbende' [1642; WNT], beharticht (verl.deelw.) 'iets overwogen hebbend' [1646; WNT], behertight (3e pers.) 'bevordert' [1653; WNT]. Hiernaast ook vnnl. beherten 'genegen zijn' [1516; Toll.], 'ter harte nemen' [1562; Naembouck], beharten [1574; Kil.].
Gevormd uit be- en het zn. hart met het achtervoegsel -igen.
Nhd. beherzigen 'ter harte nemen'; nfri. behertigje.
behartigenswaardig bn. 'waard ter harte genomen te worden'. Nnl. behartigenswaardig [1872; Dale]. Gevormd uit behartigen in de nu verdwenen betekenis 'ter harte nemen' en waard 1 met het achtervoegsel -ig; ook behartigenswaard komt voor. Onder invloed van woorden als aanbevelenswaardig, beklagenswaardig wordt in toenemende mate behartenswaard(ig) [1986; Koenen] gebruikt. Dale 1992 beschouwt deze variant als "onjuiste spelling".
Fries: behertigje
306.   behelzen ww. 'inhouden'
categorie:
geleed woord
Mnl. behelsen 'omhelzen, omarmen' [1265-70; CG II, Lut.K], doe helst hic v 'toen omhelsde ik u' [1290; CG II, En.Cod.], behelsende 'inhoudende' [1412; MNW aengelant], behelsen 'bevatten' [1467-90; MNHWS].
Afgeleid met be- van het werkwoord helsen 'omhelzen' (ook: 'onthoofden'), dat een afleiding is van hals: *hals-jan, met umlaut -a- > -e- veroorzaakt door de uitgang -jan.
Os. helsian 'omhelzen'; ohd. helsen, halsēn 'omhelzen, omvatten' (mhd. helsen).
Na de Middeleeuwen raakt behelzen in de betekenis 'omhelzen' verouderd. De betekenissen 'omvatten, bevatten', die uit de taal van de mystici afkomstig zijn (net als bij begrijpen), blijven over.
307.   behendig bn. 'vlug, handig, bijdehand'
categorie:
geleed woord
Mnl. behendeg 'slim, scherpzinnig' [1240; Bern.], behindeg 'kunstvaardig, kunstig' [1240; Bern.], behendich 'slim, sluw, ervaren, handig' [1287; CG II, Nat.Bl.D], behindechleke (bw.) 'arglistig' [1276-1300; CG II, Lut.A]; daarnaast behendeleke 'kunstig' [1240; Bern.], behende 'bijdehand, slim, ervaren' [1450-1500; MNW], behende (bw.) 'behendig' [1450-1500; MNW].
Gevormd uit be- en hand met het achtervoegsel -ig. De -i- in het achtervoegsel veroorzaakte umlaut -a- > -e-.
Mnd. behendich (nzw. behändig); mhd. behende (nhd. behände); nfri. behindich, behyndich, teruggaand op pgm. *handu- 'hand', zie hand.
In het Middelnederlands bestaan er drie afleidingen naast elkaar: behende (volgens MNW onder Duitse invloed), behendelike en behendich. In semantisch opzicht leunen behendig en handig aan bij 'vaardig met de (rechter)hand' (zoals Engels dexterous 'behendig, rechts'; Frans adroit 'handig'). Tot in de 17e eeuw hadden ze ook de betekenis 'slim, sluw'.
Fries: behindich, behyndich
308.   behept bn. 'lijdend aan'
categorie:
geleed woord
Mnl. beheept 'gekweld, lastiggevallen' [1400-50; MNW beheept]; vnnl. behiepet 'ermee behept' [1534; MNHWS], met de ... quale ... behebt 'lijdend aan de ziekte' [1635; WNT], beheft met meer dan twintigh qualen 'lijdend aan meer dan 20 ziekten' [1639; WNT behechten], behebt met lichtgeloovigheid 'lichtgelovigheid als negatieve eigenschap hebbend' [1691; WNT].
In behept zijn twee afleidingen met het voorvoegsel be- samengevallen. De eerste is mnl. beheept, behepet 'geraakt, getroffen'; vnnl. behipt, behept met 'geraakt door', van verder onbekende herkomst. De tweede is vnnl. beheft [17e eeuw; WNT], dat wrsch. samenhangt met mnl. behagten 'vastbinden, verplichten' [1240; Bern.], behechten 'vasthechten' [1626; WNT behechten], behachten, behaften 'vasthouden, in hechtenis houden', behacht 'verstrikt, overvallen door' [ca. 1410; Toll.], een afleiding van hechten.
Met dat tweede woord, mnl. behaften, zijn verwant: os. biheftid (mnd. behaften 'gevangen nemen'); ohd. behaftit, biheftit 'vastgebonden, behept, beziggehouden' (nhd. behaftet 'behept').
Gezien sommige spellingvarianten werd verwantschap met het werkwoord hebben gevoeld, wat niet juist is.
Literatuur: J. Verdam (1907) 'Behept', in: TNTL 26, 101-103
Fries: behept
309.   beheren ww. 'administreren, besturen'
categorie:
geleed woord
Mnl. Dat hy iu hoede ende beheer 'moge hij jullie beschermen en besturen' [1415-35; MNW-R], beheeren ende regeren 'besturen en regeren' [1432; MNW-R], hat ende nijt beheertse 'haat en afgunst is hun meester' [1437; MNW-P], beheren 'onder zijn macht hebben, aan zich onderwerpen' [1458; MNW]; nnl. beheerd (verl.deelw.) 'geadministreerd, bestuurd' [1866; WNT].
Gevormd uit be- en het zn. heer 1.
Mnd. beheren 'beheersen'; mhd. beherren 'overweldigen'; nfri. beheare 'beheren'.
beheer zn. 'het beheren; bestuur'. Nnl. beheer 'id.' [1841; WNT]. Afleiding van beheren.
Fries: beheare ◆behear
310.   behoefte zn. 'wat men nodig heeft, gebrek'
categorie:
geleed woord
Mnl. behoefte 'levensbehoeften' [1253; CG I, 45], samengetrokken ook boeft 'id.' [1284; CG I, 770], naast behoef 'nut, voordeel, baat' [ca. 1254; CG I, 61], samengetrokken ook boef 'id.' [1237; CG I, 34]; zijn behoefte doen 'ontlasting hebben' [1893; WNT boodschap].
Behoefte is een afleiding met be- van het werkwoord hoeven, met het achtervoegsel -te (dat verbaalabstracta vormt). Behoef heeft alleen be-.
Mnd. behof, behöf 'behoefte, nut' (nzw. behov); mhd. behuof 'beroep, doel, benodigdheden'; ofri. behōf, behofte 'hulp' (nfri. behoef(te)); oe. behōf 'behoefte, gebruik' (ne. behoof); on. hóf (wrsch. een jongere vorming; oorspr. met voorvoegsel) 'de rechte maat, het passende'; got. gahōbains 'matigheid, ingetogenheid'.
Een relict van de oorspr. pgm. -ō- komt een enkele keer ook in het Middelnederlands voor, zoals in de 13e-eeuwse Vlaamse vorm behoof (naast behoef, behuef) (Berteloot).
De overigens verouderde vorm behoef wordt nog wel gebruikt in ten behoeve van 'ten bate van, ten voordele van'.
Literatuur: A. Berteloot (1984) Bijdrage tot een klankatlas van het dertiende-eeuwse Middelnederlands I, Gent, 86
Fries: behoef, behoefte

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
  naar boven