1.   manusje zn. in de uitdrukking manusje van alles 'iemand die van alle markten thuis is'
categorie:
leenwoord
Nnl. manusje van alles 'iemand die overal handig in is' in de bootsman is een knutselaar, ... een manusje van alles [1897; Groene Amsterdammer], 'verkoper van allerlei waren' in die "manusje-van-alles"-winkeltjes [1899; Groene Amsterdammer], 'iemand die allerlei verschillende bezigheden bij de hand heeft' in een directeur, die ondergeschikt aan een Minister ... een echt manusje van alles op zijn best kan zijn [1899; Groene Amsterdammer].
Wrsch. een schertsende verkleinvorm van Latijn manus 'hand', zie manuaal; een manusje van alles is dan 'een handje van alles', dus 'iemand die overal handig in is'. Ook wordt wel gedacht aan een verkleinvorm van de mansnaam Manus (Toll.), verkorting van Hermanus 'held van het leger' of van Romanus 'inwoner van Rome, Romein'. De ook wel eens geopperde verklaring dat manusje van alles een vertaling zou zijn van Latijn omnis homo 'man van alles, die alles kan', waarbij manus dan een zigeunerwoord is dat 'mens' betekent, is zeer onwaarschijnlijk (WNT, FvW).
Fries: -


  naar boven