1.   school 2 zn. 'groep'
categorie:
leenwoord, uitleenwoord
Mnl. schole 'groep dieren' in so ghelieue es hare scole 'zo geliefd is hun eigen soort' [1287; VMNW], scole 'menigte mensen, bende, legerschaar' in Daer quam Cilla met sire scole 'daar kwam Cilla met zijn leger' [1300-25; MNW-R].
Wrsch. hetzelfde woord als school 1 (MNW, NEW, Toll., Kluge, EDale, VMNW), waarbij een overgangsbetekenis 'verzameling leerlingen rondom hun meester' verondersteld wordt. Reeds in het Laatlatijn is schola in de betekenis 'troep soldaten' geattesteerd.
Os. scola (mnd. schole); ohd. scuola (nhd. Schule); oe. scolu (ne. shoal); alle 'menigte'. Ne. school 'menigte vissen' is ontleend aan het Nederlands. Hetzelfde geldt wrsch. voor nfri. skoal 'menigte'. In het Hoog- en Nederduits valt het woord net als in het Nederlands samen met dat voor 'onderwijsinstelling'.
FvW (en in navolging daarvan WNT) vergelijkt het woord met schaar 2 'menigte' en wil school 'menigte' < pgm. *skula- 'afdeling' afleiden van de wortel pie. *skel- 'snijden, splijten', zie schil. Formeel is dit mogelijk, maar volgens NEW is deze veronderstelling toch minder aannemelijk.
Oorspr. werden allerlei dierengroepen met het woord aangeduid, maar vanaf de 18e eeuw alleen nog groepen vissen. Daarnaast bestaat sinds de 14e eeuw de ruimere betekenis 'menigte (ook van mensen)'.
Fries: skoal


  naar boven