1.   aloë zn. 'lelieachtige vetplant; kweekproducten van het geslacht Aloë'
categorie:
leenwoord
Mnl. aloe, ein crut 'aloe, een kruid' [1240; Bern.], dit cruut heetet aloe / aloe es goet ouer een / gheleit up .i. te broken been 'dit kruid heet aloë; aloë is goed als men het over een gebroken been legt' [1287; CG II, Nat.Bl.D].
Ontleend aan Latijn aloē < Grieks alóē, van niet-Indo-Europese herkomst, misschien een Dravidisch woord uit Tamil akil, dat zou zijn overgenomen via Sanskrit a-guru- in het Aramees-Hebreeuws ahalim of -oth 'welriekende kruiden'.
Literatuur: R. Hiersche (1982) 'Der Irrgarten der Aloe', in: J. Tischler Serta Indogermanica. Festschrift für G. Neumann zum 60. Geburtstag, Innsbruck, 121 e.v.
Fries: aloëe


  naar boven