1.   automaat zn. 'soort machine'
categorie:
leenwoord
Nnl. automaat 'zelfbewegende machine' [1813; WNT Supp.]. Eerder alleen in Griekse vorm: automata (als gesubstantiveerd onzijdig meervoud) [1552; WNT Supp.], automaton "zelfbeweeghsel, zelfroersel" [1558; Meijer]; of in gelatiniseerde vorm automatum [1769; WNT Supp.].
Ontleend aan het gesubstantiveerde Griekse bn. autómatos, maar in de huidige vorm beïnvloed door Frans automate [1532; Rey] en/of Duits Automat [18e eeuw; Pfeifer]. Het Griekse woord is gevormd uit autós (zie auto-) en -matos 'gedreven'.
Het Griekse element -matos is ontwikkeld uit pie. *-mn-tos, en bevat de nultrap van de wortel *men-, zoals die bijv. voorkomt in Grieks mémonenai 'denken, streven' en Grieks ménos 'geest, drang', en waaruit ook manen 2.
De Grieken gebruikten dit woord al voor dingen die vanzelf bewegen, zonder toedoen van de mens (al of niet schijnbaar). In het Latijn ontstond de concrete betekenis 'zelfbewegende machine'. Het is deze betekenis, die ook in de ontlenende talen het oudst is, bijv. met betrekking tot horloges en klokken, of tot imitaties van mensen of dieren met ingebouwde mechanieken die voor bewegingen zorgen, of tot speelgoed. De eerste automaten die tegen geldinworp snoep en prullaria verkochten, verschenen aan het begin van de 20e eeuw in speeltuinen (Nierop 1976). Nu kan van alles uit automaten worden verkocht en is dit de enige betekenis van het woord. Een recente ontwikkeling is het ontstaan van een nieuw pseudo-achtervoegsel -omaat. Wellicht is giromaat (merknaam, zie giro) uit 1982, gevolgd door bankomaat, hier het eerste voorbeeld van. In andere voorbeelden worden vooralsnog veelal streepjes geschreven, bijv. brood-o-maat 'verkoopautomaat voor broden'.
automatisch bn. 'zelfwerkend, onwillekeurig'. Nnl. automatisch "zelfbewegelijk" [1847; Kramers], automatische bewegingen 'onwillekeurige bewegingen (van personen)' [1855; WNT Supp.]. Afleiding met -isch naar het model van Duits automatisch [18e eeuw; Pfeifer]. ◆ automatiseren ww. 'automatisch maken'. Nnl. in bijv. geautomatiseerde telefoonnetten [1941; WNT Supp.], eerder al als zn. automatiseering [1940; WNT Supp.]. Afleiding met -eren naar het model van Duits automatisieren [begin 20e eeuw; Pfeifer]. ◆ automatiek zn. 'winkel met voedselautomaten'. Nnl. automatiek 'id.' [1937; Verschueren], eerder al, maar nu verouderd 'automatische inrichting' [1934; WNT Supp.]. Substantivering van het bn. automatique 'zelfbewegend, zelfwerkend' [1895; Broeckaert] (vervangen door automatisch) < Frans automatique 'automatisch' [eind 18e eeuw]. De automatiek zoals die nu bekend is uit snackbars werd pas in de 20e eeuw uitgevonden en nam in de jaren 1930 een grote vlucht.
Fries: automaat


  naar boven