1.   attaché zn. 'diplomaat aan een gezantschap'
categorie:
leenwoord
Nnl. attaché "aanhangeling, huisbediende, opwachter" [1824; Weiland], attaché 'toegevoegde aan een gezantschap' [1872; WNT].
Ontleend aan Frans attaché (d'ambassade) 'diplomaat in de laagste rang' [1822; Rey], van Frans attaché 'degene die verbonden is aan', het gesubstantiveerde verl.deelw. van attacher 'vastmaken, verbinden' < Oudfrans atachier 'vastmaken, verbinden' [ca. 1080], waarvan de herkomst onduidelijk is. Meestal wordt aangenomen dat dat woord met behulp van het voorvoegsel a- 'aan' is afgeleid van Oudfrans tache 'klem, haak' (wrsch. een Germaans leenwoord, zie tak). Het kan echter ook (met vervanging van de eerste lettergreep door een betekenisdekkend voorvoegsel) om hetzelfde woord gaan als Oudfrans estachier 'vastbinden (aan een paal)', een afleiding van het zn. estache 'paal' < Frankisch *stakka 'paal', zie staak.
attachékoffer zn. 'diplomatenkoffer'. Nnl. attaché-case "plat handkoffertje" [1974; Koenen], attachékoffer 'id.' [1984; Dale NN]. Leenvertaling van Engels attaché case 'id.' [1904; OED], uit attaché 'diplomaat' en case 'koffer'.
Fries: attasjee


  naar boven