1.   gaandeweg bw. 'langzamerhand', vz. 'tijdens het verloop van'
categorie:
samensmelting (blending), tautologie, contaminatie, samentrekking
Nnl. doet het al gaande weegs 'ondertussen' [1717; Marin NF], al gaande weg 'langzamerhand' [1726; WNT stilheid], gaande weg 'id.' [1753; WNT uitteren], al gaande weg 'tijdens dit proces, ondertussen' [1767; WNT luis], al gaande wegs 'langzamerhand' [1799; WNT], gaandeweg 'id.' [ca. 1820; WNT wispelturig].
Gevormd uit gaande (teg.deelw. van gaan) en het zn. weg 1, met bijwoordelijke -s of door haplologie ontstaan uit de uitdrukking gaande de weg '(langzaam) lopend over de weg'.


  naar boven