1.   fysiek bn. 'betreffende de natuur, materieel, lichamelijk'; zn. 'lichamelijke gesteldheid'
categorie:
leenwoord
Nnl. de ... physique vorming der letterklanken 'de fysieke vorming der taalklanken' [1723; WNT], om physique redenen 'om lichamelijke redenen' [1784; WNT verderfelijk], de Fysijke wareld 'de natuurlijke, materiële wereld' [voor 1831; WNT omdwarrelen], om deze verschijnselen op rationele en physieke wijze te verklaren 'op rationele en materiële / niet-mystieke wijze' [1857; WNT rationeel]. Ook verzelfstandigd: de kuur ... influenceert op zijn physiek 'de kuur is van invloed op zijn lichamelijke gesteldheid' [1863; WNT Aanv. influenceeren], mijn ijzersterk physiek 'mijn ijzersterk gestel' [ca. 1940?; WNT physiek I].
Via Frans physique 'betreffende de natuur' [1487; Rey], later ook 'materieel, lichamelijk' [1651; Rey], ontleend aan Latijn physicus 'betreffende de natuur', en dat weer aan Grieks phusikós, zie fysica. De gesubstantiveerde betekenis is ontleend aan Frans physique 'lichamelijke gesteldheid' [1762; Rey].
Een variant, met Duits achtervoegsel, van fysiek is fysisch.
Fries: fysyk


  naar boven