1.   kwinkeleren ww. 'vrolijk zingen'
categorie:
samensmelting (blending), tautologie, contaminatie, samentrekking, intensiefvorming of frequentatief, klankwoord
Vnnl. quinqueleren 'op zekere manier zingen' [1556; WNT].
Klanknabootsende afleiding van kwinken, ouder quincken 'zich vlug heen en weer bewegen' [1530; WNT], waaruit het frequentatief kwinkelen werd gevormd, en met het achtervoegsel -eren de vorm kwinkeleren 'op en neer gaan met de stem bij het zingen', vandaar 'vrolijk zingen'. Kwinken staat wellicht in verband met kwik 'levendig', zie kwiek. In het Middelnederlands bestond ook een afleiding quenkieren voor een manier van zingen, in som lude hooren liever quenkierende singen 'sommigen horen liever zingen met tremolo's' [1434-36; MNW]. Kiliaan [1599] kent zowel quincken, quinckelen als quinckéren (naast quedelen, dat leidde tot kwelen) voor een ingewikkelde manier van zingen; kwinkeleren is een contaminatie van de laatste twee vormen.
Mnd. quinkeleren, vanwaar door ontlening nhd. quinkelieren. Volgens Kluge gaat dit woord via de vormen quinteliren en quinteren terug op een ontlening aan middeleeuws Latijn quintare 'in kwinten zingen'.
Fries: kwinkelearje


  naar boven