1.   omnibus 2 zn. 'verzameling verhalen'
categorie:
leenwoord
Nnl. omnibus 'bundel verhalen, toneelstukken enz. in één band' in de boektitels Omnibus, verzameling van gezelschaps-voordragten van ernstigen en humoristischen inhoud, geschikt voor partijën, collegiën, bruiloften, enz. (auteur Martin) [1867; Picarta] en De A.M. de Jong omnibus 'bundel met 7 eerder verschenen verhalen en novelles van deze schrijver' [1937; Picarta].
Ontleend, wrsch. ook in de betekenis 'bundel verhalen', aan het in die betekenis pas later geattesteerde Engels omnibus [1930; OED], verkorting van omnibus book 'boek met een verzameling herdrukte teksten van één auteur of een verzameling teksten met één bepaald thema, aantrekkelijk geprijsd' [1929; OED], letterlijk 'boek met allerlei zaken'; eerder al omnibus 'tijdschrift over allerlei onderwerpen' in de titels van tijdschriften, zoals The National Omnibus [1831; OED], ontleend aan Latijn omnibus 'voor allen, over alle zaken', zie omnibus 1.
Fries: omnibus


  naar boven