1.   glinsteren ww. 'fonkelen, schitteren'
categorie:
intensiefvorming of frequentatief, samensmelting (blending), tautologie, contaminatie, samentrekking
Mnl. dat licht begonste up mi gleinstren 'het licht begon flakkerend op mij te schijnen' [1350-1400; MNW-R], gleinsterende 'schitterende' [1351; MNW-P], mit glinsterenden voerhoefden 'met glimmende voorhoofden' [1437; MNW-P]; vnnl. sterren inden hemel die ghelinsteren 'sterren die aan de hemel schitteren' [1500-20; MNW-R].
Gevormd naast mnl. glisteren 'glinsteren', nog vnnl. glijsteren, ofte glinsteren [1658; WNT], van onzekere herkomst, maar mogelijk verwant met een reeks andere woorden met gl- die 'glanzen, schitteren' uitdrukken.
Mnd. glinsteren, glisteren; mhd. glinstern 'schitteren', glinster(e) 'glans'; me. glist(e)ren 'schitteren' (< mnd. of mnl.; ne. vero. glister); frequentatief bij pgm. *glistan-, waarbij alleen nog me. glistnen 'id.' (ne. glisten). Pgm. *glist- is een uitbreiding van *glis-/*glīs- (bijv. mnd. glissen, oe. glīsia, mnl. glijssen), misschien door contaminatie met de wortel *glit-, zie glitter. Vormen met nasaal bij *glis- en *glit- zijn o.a.: mnd. en mhd. glinsen, mnd. glinseren, nhd. glinsern, me. glymsen 'een blik werpen' (ne. glimpse); nhd. glinzen, glinzern (zie glans), nde. glimte, nzw. glimta 'schitteren'. Vermoedelijk zijn alle vormen met -in- of -im- ontstaan door contaminatie van *glim- (zie glimmen) met een van de vormen *glis-, *glit- of *glist-. Hierop kan ook het feit wijzen dat mhd. glinzen sterk flecteert (pret. glanz), net als glimmen. Aangezien glinsteren echter geen verwanten in het Engels of de Scandinavische talen heeft, kan het ook een latere contaminatie tussen mnl. en mnd. glisteren en glinseren zijn.
Verdere etymologie van pgm. *glis-/*glīs- onduidelijk. De variant met lange ī zou men via pie. hlih2s- met laryngale metathese terug kunnen voeren op pie. hlh2-is- bij de wortel van gloeien. Pgm. *glis- wijst echter op pie. hlis- zonder laryngaal, waarbij de lange vorm de e-trap hleis- representeert. Verwanten met -s buiten het Germaans zijn er alleen in het Keltisch: Gallisch glīso- 'glanzend', Welsh glwys en Oudbretons glois 'mooi' < *gleis(t)o-. Met ander achtervoegsel zijn misschien verwant: Grieks khliaínein 'verwarmen' (< hli-), Oudiers glé 'helder, glanzend' (< hlei-uo-). Misschien uiteindelijk terug te voeren op een wortel pie. hel- zoals genoemd onder gloeien.
Literatuur: Boutkan/Siebinga 2005, 140-141; R. Lühr (1988), Expressivität und Lautgesetz im Germanischen, Heidelberg, 113
Fries: glinsterje


  naar boven