1.   schorr(i)emorrie zn. 'uitschot'
categorie:
klankwoord
Nnl. schorrimorri 'volk van laag allooi, uitvaagsel' in Als schorrimorri loopt met Nieuwe Haring om [1698-1700; WNT], schorremorry 'uitschot' in Jou schorremorry, zeg, hoe kun je My zo beschrobben '... zo'n schrobbering geven' [1703; WNT beschrobben].
Klankwoord met typische rijmformatie, vergelijkbaar met Engels hugger-mugger en Frans pêle-mêle, waarbij het tweede lid ook steeds met een m begint. Herkomst onzeker, mogelijk inheems vanwege een verscheidenheid aan geattesteerde overeenkomstige woorden: Nieuwnederduits schurremurre, schorremorre, schurjemurje 'uitschot, gemeen volk', Vroegnieuwhoogduits Schory Mory 'geslachtsgemeenschap' [1600; Kluge21], Beiers- en Oostenrijks-Duits schurr(i)murr(i) 'opvliegend persoon', scomorrium 'biersoort uit Münster' [1513; Kluge21], Schorlemorle 'met spuitwater aangelengde wijn', daarnaast vanaf de 13e eeuw bekend van de familienamen Scorlemorle, Schorlemurle in Lüneburg [1271; Kluge21].
Fries: -


  naar boven