1.   dalles zn. 'armoede, moeilijkheden'
categorie:
leenwoord
Nnl. (Bargoens) Wij hebben een dallos opgeloopen 'wij hebben niets opgedaan' [ca. 1860; Moorman] 1934], dalles 'armoede' [1886; Kramers], (Bargoens), voor een dalles, hij kreeg een dalles 'niets' [1898; Dale], dalles 'armoede' [1906; Boventaal]; ook bijv. gedalast 'arm, armoedig' [ca. 1860; Moorman 1934].
Ontleend aan het Jiddisch dalles < Hebreeuws dallūþ 'armoede'.
Fries: -


  naar boven