1.   daags bn. 'dagelijks'; bw. 'iedere dag, per dag'
categorie:
geleed woord
Onl. (bw.) dages ende nahtes 'dag en nacht' [10e eeuw; W.Ps.]; mnl. (bw.) dsdaechs 'op de dag' [1285; CG II, Rijmb.], ook des daags, 's daags, daags; vnnl. (bw.) 's daegs 'per dag' [1590; WNT], (bn.) daegsche zorgen 'dagelijkse zorgen' [1597; WNT].
In feite gaat het om twee verschillende woorden. Het bw. daags is de verstarde genitief van het zn. dag. Het bn. daags is een afleiding met bijvoeglijke -s (ouder -sch) bij het zn. dag.


  naar boven