1.   dwarrelen ww. 'onregelmatig zweven'
categorie:
intensiefvorming of frequentatief, waarschijnlijk erfwoord
Mnl. dar die stroem in kerd ende duerelt 'waar de stroom in draait en kolkt' [1285; CG II, Rijmb.]; vnnl. dwerlen 'onregelmatig bewegen of draaien' [1624; WNT], dwarrelen in het vaartuig dat hier dwarrelt op den stroom [1740; WNT].
Vermoedelijk een frequentatief bij een ouder werkwoord *dweren 'draaien', waarmee de genoemde Germaanse woorden corresponderen, zie dwars.
Ohd. dweran 'draaien', gidweran 'mengen, verwarren'; oe. þweran 'roeren'; on. þvara (zn.) '(keuken)garde'; < pgm. *þwer- 'draaien'.
Verwanten zijn onzeker, wel Sanskrit tvárate 'haasten' < pie. *tuer-, *tur- 'draaien' (IEW 1100), zie draaien.
De -a- is wrsch. onder invloed van war en warrelen ontstaan, of heeft te maken met de ontwikkeling van -er- tot -ar- voor medeklinkers zoals ook in dwars.
Fries: dwarrelje, dwarlje, dwer(re)lje, dwirrelje


  naar boven