1.   peil zn. '(merkteken voor een) vloeistofniveau, vastgestelde maat'
categorie:
waarschijnlijk substraatwoord
Mnl. peghel, peyl '(merkteken voor een) vloeistofniveau' in Om ... die moolne ... op haren peghel ende oude bedde te houdene 'om de molen op hetzelfde niveau en op zijn oude grondslag te kunnen houden' [1369; MNW], vaten ... te leveren biden peil die daer is daerment vercoopt 'vaten (met bier), af te leveren met dezelfde vloeistofinhoud als op het moment van verkoop' [1404-48; MNW]; vnnl. peyl 'vastgestelde maat, ijk' in gewichte na den pyle berustende in de Rekenkameren [1509; iWNT], ook overdrachtelijk 'richtsnoer, kenmerk' in een peyl ... van veyle eerbaerheit 'een teken ... van veile (te koop zijnde) eerbaarheid' [1620; iWNT].
Oorspr. een Hollandse nevenvorm van mnl. peghel, ontstaan door Noordzee-Germaanse samentrekking van onl. -egi- > -ei-, zoals ook in dweil.
Mnd. pegel 'peil, maat' (waaruit nhd. Pegel); oe. pægel 'koelvat' (ne. pail); < pgm. *pagila- 'merkteken'. Wrsch. een afleiding met verkleiningsachtervoegsel *-ila- van de wortel *pag-. Hierbij hoort ook de afleiding pgm. *pagjō-, waaruit: mnl. pegge, peg 'blok, tussenklamp' zoals in en holten peg [1477; Teuth.] (nnl. peg en door ontlening ne. peg 'pin').
Verdere herkomst onduidelijk. Mogelijk behorend bij: Latijn baculum 'staf, stok'; Grieks báktron 'stok'; Litouws bàksteleti 'stoten, duwen'. Indo-Europese herkomst van deze woorden (< pie. *bak- (IEW 93)?) is twijfelachtig. Kuhn (1961) verklaart de Germaanse woorden uit een substraattaal met een onverschoven p- en vergelijkt dan Latijn palus 'paal', zie paal.
De oorspr. betekenis is 'merkteken', dat men, gezien de verwantschap met peg 'pin, spie', zal hebben aangegeven met een pin of staafje. Hieruit ontstond bij overdracht de betekenis 'vloeistofniveau', meer in het bijzonder 'vastgesteld vloeistofniveau' en bij uitbreiding 'vastgestelde maat, richtlijn'. Zie ook pegel.
Fries: peil


  naar boven