1.   pegel zn. 'ijskegel, stalactiet van ijs'
categorie:
waarschijnlijk substraatwoord
Nnl. pegel 'ijskegel' [1805; iWNT].
Hetzelfde woord als peil, mnl. peghel, peyl 'merkteken, vloeistofniveau'. Beide vormen hebben lange tijd naast elkaar bestaan. Pas in de 19e eeuw kreeg pegel de betekenis 'ijskegel' en raakte de oude betekenis verouderd, zodat peil en pegel twee verschillende woorden werden. De betekenis 'ijskegel' ontstond wrsch. door invloed van twee woorden. Het eerste woord is kegel, dat tot in de 19e eeuw ook 'ijspegel' kon betekenen, maar die betekenis verloor toen pegel die had gekregen. Het tweede is (ijs)pil, -pill, -pingel 'ijspegel', een woord uit Oost-Nederlandse en Nederduitse dialecten dat wrsch. verwant is met pingel 'klein ding, iets kleins', pinkel 'dun puntig houtje, houten tapje' en dan wrsch. ook met pink. Volgens WNT heeft pegel in West-Vlaanderen steeds de oorspr. betekenis 'puntig voorwerp' behouden, maar in naslagwerken over het West-Vlaams is die niet te vinden.
Het woord kegel in de betekenis 'ijspegel' is wrsch. oorspr. niet hetzelfde woord als kegel 'kei, wig, conus'; het verschijnt in het Middelnederlands als kekele [14e eeuw; MNW kekel], keeckel [1477; Teuth.] en ook Kiliaan [1599] geeft kekel 'ijspegel', met als variant keghel (met de aantekening "Vlaams"). In het Oudhoogduits verschijnt dit woord als kichilla; het gaat vermoedelijk terug op pgm. *kakila-, dat staat naast pgm. *jekila-, *jekula- in de Scandinavische talen, waaruit IJslands jökull 'gletsjer'; over de verdere herkomst is niets bekend.
Literatuur: E. Rooth (1961), Zu den Bezeichnungen für den 'Eiszapfen' in den germanischen Sprachen, Stockholm
Fries: -


  naar boven