1.   -heid achterv. dat zn. vormt die een toestand of hoedanigheid uitdrukken
categorie:
erfwoord
Onl. -heid(e) in bijv. argheid 'slechtheid', dumbheide 'domheid' wārheid(e) 'waarheid' [10e eeuw; W.Ps.], kristanheid 'christenheid', skōnheid 'schoonheid' [ca. 1100; Will.].
Ontwikkeld uit een zn. *heid 'stand, waardigheid', dat echter al in het Oudnederlands niet meer voorkomt.
Als achtervoegsel uitsluitend West-Germaans: os. -hēd (mnd. -hēt); ohd. -heit (mhd. -heit, nhd. -keit); ofri. -hēd; oe. -hād (me. -hod, -hede; ne. -hood, -head); in de Scandinavische talen (o.a. nzw. -het) ontleend aan het mnd. Als zn. was het algemener, maar is het alleen in de Scandinavische talen bewaard gebleven: os. hēd, ohd. heit, oe. hād, alle 'rang, stand, waardigheid'; got. haidus 'manier'; < pgm. *haidu-, daarnaast on. heiðr 'eer; rang; beloning, gift' (nzw. heder 'eer') < pgm. *haid(a)ra-.
Verwant met o.a. Sanskrit ketú- 'helderheid, beeld, vorm'; uit pie. *keh2it-. Hierbij misschien ook Latijn caesius 'blauw' en caelum 'hemel', en zeker de Germaanse afleiding *haid(r)a- 'helder', waaruit: os. hēdar; ohd. heitar (nhd. heiter 'helder, zonnig, duidelijk; vrolijk'); oe. hādor. De betekenis 'helderheid' lijkt dus de oudste. Voor het Germaans veronderstelt men dan een betekenisontwikkeling 'helderheid' > 'glans' > 'eerwaardigheid' > 'eer, rang' (Palmér 1926).
De West-Germaanse ontwikkeling van zn. tot achtervoegsel heeft zich grotendeels al vóór de oudste Nederlandse schriftelijke overlevering voltrokken. In de oudste woorden wordt het woord met persoonsaanduidingen gecombineerd, bijv. Oudengels prēosthād (nu priesthood) 'priesterschap', cildhād (childhood) 'kinderjaren', mǣdenhād, Oudhoogduits magadheit 'maagdelijkheid'; de betekenis verschuift bij sommige woorden naar 'collectief van personen', vergelijk de Nederlandse woorden christenheid, mensheid (zie christen, mens). In het Engels is -hood ook nu in deze functie productief. Later wordt het achtervoegsel met een vergelijkbare (de huidige) functie ook achter een bn. geplaatst. Voor het Engels kan men dan enkele woorden als falsehood 'leugen' en likelihood 'waarschijnlijkheid' noemen, maar alleen in het Duits en het Nederlands is -heit, resp. -heid achter bn. zeer productief geworden en gebleven. Doordat in het Middelhoogduits vele bn. eindigden op -ic/-ec (nnl. -ig) ontstond door assimilatie -keit, dat in het huidige Duits gegeneraliseerd is. Ook in het Afrikaans (spreektaal) -geid.
Dat sommige van de zo gevormde woorden ook personen of andere concreta kunnen aanduiden (schoonheid, hoogheid, mogendheid, hoeveelheid, meerderheid, aangelegenheid, eenheid, omstandigheid, oudheid, overheid), is geen algemene eigenschap van -heid; dit zijn onafhankelijke ontwikkelingen van individuele woorden.
Literatuur: J. Palmér (1926), 'Betydelseutvecklingen i isl. heiðr', in: Acta philologica scandinavica 5, 289-304


  naar boven