1.   nee(n) tw. 'uitdrukking van ontkenning'
categorie:
erfwoord, samensmelting (blending), tautologie, contaminatie, samentrekking, vormverschil België/Nederland
Mnl. mer hine seide nien noch ia 'maar hij zei nee noch ja' [1220-40; VMNW], neen 'nee' [1240; Bern.], nee ghi trouwen 'nee, dat zul je zeker niet' [1340-60; MNW-R]; vnnl. Nee Maetjen ... niemant hoeft my te helpen [1644; iWNT welp]; nnl. Nu moeten de kindertjes naar bed! - He nee! [1839; iWNT he].
Ontstaan uit een samentrekking van Proto-Germaans *ne ainan 'niet een, niets', uit het ontkenningspartikel *ne 'niet' en het telwoord een. Oorspr. heeft het woord dus een voornaamwoordelijke betekenis. In het continentaal-West-Germaans heeft het zich tot tussenwerpsel ontwikkeld. Het ontkenningspartikel is nog te herkennen in tenzij en in de anlaut van woorden als nergens, niemand, niet, nooit, en was in het Oud- en Middelnederlands in de vorm ne, en of n nog zeer gewoon, vaak in enclitische positie en meestal in combinatie met een ander ontkenningbijwoord, bijv. geen, niet. Oudste attestaties: onl. nichalesinus 'niet-totstandbrengend?' [8e eeuw; LS] (vergelijk mnl. gheleesten 'tot stand brengen'), nedredes thuneuuet 'vrees jij niets?' [891-900; ONW drādan]. In het West-Vlaams is deze tweeledige ontkenning, bijv. in ik en ga niet mee, nog springlevend.
Met dezelfde ontwikkeling tot tussenwerpsel: os. nēn (mnd. nēn, nein); ohd. nein, nain (nhd. nein); ofri. nē(n) (nfri. nee). Daarnaast als voornaamwoord 'niet een': ofri. nān, nēn; oe. nān (ne. none); on. neinn; < pgm. *ne ainan.
Uit pgm. *ne: os. ni, ne (mnd. ne); ohd. ni, ne (mhd. ne, ni, en, in); ofri. ni, ne, en; oe. ni, ne (ne. no is samengetrokken uit ne ā 'ooit niet'); on. ne; got. ni(-h); < pgm. *ne.
Op een vergelijkbare manier is gevormd Latijn nōn 'niet' < Vroeglatijn noenum < *ne oinom 'niet een'. Het ontkenningspartikel pgm. *ne is verwant met: Latijn ne-que 'en niet'; Sanskrit ; Oudkerkslavisch ne 'niet'; Hittitisch na(tta) 'niet'; < pie. *ne(-) (IEW 756-758). Daarnaast uit pie. *ne-i: Latijn 'niet'; Avestisch naē-; Litouws neĩ; Oudkerkslavisch ni-(kŭto) 'geen'; Oudiers 'niet'. Uit de nultrap *n- ontstond het voorvoegsel on-.
De oorspr. vorm is neen. In de spreektaal is de eind-n afgevallen en ontstond nee. Deze vorm komt in het geschreven Middel- en Vroegnieuwnederlands nog slechts zeer sporadisch voor. Pas vanaf de tweede helft van de 19e eeuw neemt de frequentie van nee geleidelijk toe. Tegenwoordig is het de verreweg frequentste vorm in gesproken taal, en in het NN ook in geschreven taal.
Fries: nee


  naar boven