1.   schaak bn. 'in een positie waarin de koning geslagen kan worden'
categorie:
leenwoord, leenwoord, geleed woord
Onl. vermoedelijk als toenaam in ex Galtero Scac (Brugge) 'van Wouter Schaak' [1187; Debrabandere 2003]; mnl. schak met enen matte 'schaakmat' [1265-70; VMNW], te scake 'bij het schaakspel' [1293; VMNW], in die Schaeck 'in het huis waar het schaakbord uithangt' [1444; MNW].
Ontleend aan middeleeuws Latijn sca(c)cus, sca(c)chus 'schaakstuk', mv. 'schaakspel' [midden 9e eeuw; Niermeyer], of aan Frans eschac, mv. eschas [ca. 1165; Rey], variant van eschecs 'schaakspel' [1080; Rey], ook eschec 'de situatie waarin koning of koningin geslagen kan worden' [ca. 1170; TLF], die beide via het Arabisch ontleend zijn aan Perzisch šāh 'koning', met name 'koning in het schaakspel'. Mogelijk is de -c aan het woordeinde in het Frans ontstaan onder invloed van eschec, eschac '(oorlogs)buit', ontwikkeld uit Frankisch *skāk 'id.', zie schaken 2, omdat de uitroep eschac! ook geïnterpreteerd kon worden als 'buit!'.
Perzisch šāh 'koning, sjah' gaat terug op Oudperzisch xāyaþiya 'koning, heerser', horend bij Avestisch xšayati 'heersen', dat wrsch. is afgeleid van pie. *h3(e)kw- 'bekijken' (LIV 297), waarvan ook oog is afgeleid.
Het schaakspel is hoogstwaarschijnlijk in India ontstaan en toen via Perzië en vervolgens via het Arabische culturele imperium inclusief Spanje en Sicilië Europa binnengekomen, waar het al in de 9e eeuw overal bekend was.
schaakmat bn. 'verloren staan in het schaakspel'. Mnl. scaec ende mat [1290-1310; MNW-R]; vnnl. schaec en mat [1561; WNT], "Schachmat", de Kooning is dood [1681; Van Winschooten]; nnl. schaak mat [1709; WNT]. Het Middelhoogduits en het Middelnederlands hebben de combinatie schach unde matt en scaec ende mat aan het Oudfranse eschec et mat ontleend. Daarna heeft het Nederlands schaakmat vermoedelijk ontleend aan het in het Duits ook voorkomende schachmatt 'schaakmat' [1702; Grimm], eerder al schach mat 'id.' [14e eeuw; Suolahti], dat of ontleend is aan het in het Frans zeldzame eschec mat 'id.' [begin 13e eeuw; Rey] of aan middeleeuws Latijn scaccum mattum 'id.' [1282-87; Niermeyer], die beide teruggaan op de Arabische uitdrukking (aš-)šah māt '(de) koning is dood', waarin het eerste woord ontleend is aan het Perzisch, en het tweede zeer waarschijnljk ook. Het Perzische māt betekende 'radeloos, zonder uitweg'. Schaakmat is dan: de koning heeft geen uitweg meer. In het Arabisch is dit māt geherinterpreteerd als het woord voor 'dood', zie mat 3. ◆ schaken 1 ww. 'schaakspelen'. Mnl. te scaken 'te schaken' [1374-94; MNW], schaken 'schaken' [1454-73; MNW]. Afleiding van het zn. schaak.
Literatuur: W. van Winschooten (1681), Seeman, Leiden, 221; H. Suolahti (1929-33), 'Der Französische Einfluss auf die deutsche Sprache im dreizehnten Jahrhundert', in: Mémoires de la Société Néo-philologique de Helsingfors, Helsinki enz., VIII, 1-310 en X, 1-486; Philippa 2008
Fries: skaakskaakmatskake


  naar boven