1.   leverancier zn. 'iemand die waren levert'
categorie:
geleed woord, leenwoord
Vnnl. alle cedullen en specificatien van leveranciers 'alle rekeningen en specificaties van leveranciers' [1628; WNT cedel], leveranciers van haver ende hooy [1694; WNT].
Afgeleid met het aan het Frans ontleende achtervoegsel -ier van Middelnederlands leverantie 'levensmiddelen, proviand' [1367-72; MNW], algemener 'levering van koopwaar', zoals in tidighe leveranche [1385; MNW tidich]). Middelnederlands leverantie, leverancie lijkt te zijn ontleend aan Oudfrans (Picardisch) livrance 'het vrijgeven van in beslag genomen goederen' [13e eeuw; FEW], ook 'levering van koopwaar' [1518; FEW], een betekenis die ouder moet zijn, omdat die al vroeg ontleend is als Engels liverance [voor 1300; OED]. Daarnaast bestond met voorvoegsel de- al eerder Middelnederlands delivrance 'levering', zoals in de delivranche van C.'s teghelen 'de levering van 100 dakpannen' [1302; MNW tegel]), ontleend aan Frans délivrance 'levering' [eind 13e eeuw; TLF]. Middelnederlands leverancie kan hieruit door verkorting zijn ontstaan, waarbij de vorm is aangepast aan het ww. leveren.
Middelfrans livrance is afgeleid van livrer 'vrijgeven, vrijmaken' [ca. 980; Rey], ontwikkeld uit Latijn līberāre 'bevrijden', zie leveren. De afleiding leverancier is in het Nederlands ontstaan; in het Frans is weliswaar livrancier 'leverancier' geattesteerd, maar pas zeer laat [1829; FEW].
Fries: leveransier


  naar boven