1.   levendig bn. 'energiek'
categorie:
geleed woord
Mnl. levendich 'levend', in die die doden levendich maect 'die de doden levend maakt' [1399; MNW-P], levendich 'levend; energiek' [1477; Teuth.].
Afleiding met -ig van het bn. levende 'levend' [1240; Bern.], teg.deelw. van leven.
Ohd. lebēntīg (nhd. lebendig).
De oorspr. betekenis van levendig is 'levend'. Deze betekenis bestaat in het Duits nog steeds, maar is in het Nederlands sinds de 19e eeuw alleen nog gewestelijk.
Fries: -


  naar boven