|
1. |
leut 2 zn. (NN) 'koffie' categorie: etymologie onduidelijk, alleen in België of Nederland Nnl. leut 'koffie en melk door elkaar gekookt; opgewarmde koffie; verse koffie' (Zaans) [1897; Boekenoogen], leut 'koffie' [1906; Boeventaal], een koppie leut (West-Fries) 'een kopje koffie' [1909; WNT intappen]. Herkomst onzeker. Misschien een overdrachtelijke, blijkens de attestaties oorspr. Noord-Hollandse, betekenis bij leut 1 'pret'; een soortgelijke volksnaam voor 'koffie' is in dat geval troost. Wrsch. is de betekenis beïnvloed door de samenstelling koffieleut 'iemand die veel koffie drinkt', waarvoor zie -leut. Fries: -
|
naar boven
|