1.   -leut zn. 'veeldrinker'
categorie:
etymologie onduidelijk
Vnnl. droncke-letten 'zuipster' (Gent) [1663; Lievevrouw-Coopman]; nnl. droncke luijte 'zuipster' (Gent) [resp. 1663, 1715; Lievevrouw-Coopman], dronkelutte 'zuipster', kaffielutte, jeneverlutte 'persoon die veel koffie resp. jenever drinkt' (West-Vlaams) met daarnaast dronklute, kaffielute, jeneverlute [1873; De Bo], herberglute (Kortrijks) [Debrabandere 2002], bierlutte, zattelutte (Oost-Vlaams) [Debrabandere 2005], koffieleut 'iemand die veel koffie drinkt' (Zaans) [1897; Boekenoogen].
Herkomst onzeker. De veelvoorkomende samenstelling koffieleut suggereert verband met leut 2 'koffie'. Dat woord is echter uitsluitend Noord-Nederlands en kan niet aan de basis liggen voor (-)leut 'veeldrinker'. Wrsch. is leut/lut oorspr. een persoonsaanduiding: lut 'domme vrouw', leerleut 'leermeisje, leerlinge' (Brabants) [beide 1899-1906; WNT leeren I, lut III], lutte 'sullige vrouw' (Vlaams). Dit zou dan afgeleid kunnen zijn van een werkwoord lutten 'zuigen, lurken, drinken' (Vlaams), dat wrsch. van klanknabootsende aard is; vergelijk Duits lutschen 'zuigen'. Maar blijkens de varianten lut(te) en lute/luite is een korte vorm van de vrouwennaam Lutgard/Luitgard vrij waarschijnlijk. Voornamen komen heel vaak in scheldwoorden voor [Debrabandere 2002].
Fries: -


  naar boven