1.   druppel zn. 'bolletje vloeistof, vochtdeeltje'
categorie:
geleed woord
Mnl. dropel 'kleine hoeveelheid vocht' [1240; Bern.], druppele 'waterdeeltje' [1265-70; CG II, Lut.K], droppel 'vochtdeeltje' [1400-20; MNW-R]; vnnl. druppele 'druppel' [1562; Kil.], druppel na druppel 'druppelsgewijs' [1562; Kil.], druppel waters 'kleine hoeveelheid, water' [1562; Kil.], droppel 'waterbolletje' [1642; WNT verstijfd], druppel 'kleine hoeveelheid', zoals in "een druppel geleertheyts ofte wijsheyts" [1642; WNT vat I].
Druppel en droppel zijn verkleinwoorden met het achtervoegsel -el bij drop 1. Het achtervoegsel -el (pgm *-ila-/*-ula- < pie. *-(e)lo-) duidde oorspr. afstamming aan (ook nog in het Gotisch) en dan ook verkleining, zoals in namen van kleine dieren als krekel, hommel, kwartel, wezel en in woorden als korrel, eikel, ijzel, kruimel, trommel. Een andere groep woorden met dit achtervoegsel vormen werktuignamen, afgeleid van werkwoorden, bijv. beitel (bij bijten), drevel (bij drijven), schoffel (bij schuiven), (bij sluiten), teugel (bij tijgen).
Os. drupil 'druppel' (mnd. drōpel), mhd. tröpfel, nfri. drippel.
Woorden met het achtervoegsel *-ila vertonen i-umlaut, bijv. druppel. In woorden met het achtervoegsel *-ula- ontbreekt deze, bijv. in droppel.
Van het verkleinwoord zijn later weer nieuwe verkleinwoorden gemaakt, omdat -el niet meer herkend werd als verkleiningsachtervoegsel: droppeltje [1657; WNT uitgaan] en druppeltje [1652; WNT zwaarhoofd]. Een ander verkleinwoord van drop, drup is drupje, dat ook wel 'borreltje' betekent [1786-93; WNT drop I].
Literatuur: Schönfeld 1970, par. 79, par. 185; M. Philippa (1987) 'Telwetenschap in de verkleining', in: OT 56, 14-15


  naar boven