1.   schorten ww. 'ontbreken'
Mnl. scorten (overgankelijk) 'belemmeren' in Saul die scorte der heiden pas 'Saul belemmerde de doorgang van de heidenen' [1375-1400; MNW-R], (onovergankelijk) 'ontbreken, tekortschieten' in Wie scort lantkusten of huuskusten 'degene die tekortschiet in het betalen van land- of bebouwingskosten' [1429; MNW], daarnaast ook schorten 'opgorden, het van onderen opbinden van kleding opdat deze de grond niet raakt' [1477; Teuth.] (eerder al met op-, zie hieronder), in Ic scortede mine slippen onder minen riem [1450-1500; MNW]; vnnl. schorten 'ontbreken, mankeren' Soo schort mijn, laes! welsprekentheyt 'ontbreekt het mij helaas aan welsprekendheid' [1610-19; iWNT], Het lijf schort voedsel 'het lichaam zit om voedsel verlegen' [1612; iWNT], Neen, dat en schort myn niet 'Nee, dat mankeert mij niet' [1615; iWNT].
Afleiding van een in het Nederlands niet meer geattesteerd bn. *schort 'kort'.
Ofri. skorta (ontleend aan het mnl.?) 'ontbreken'; oe. sceortian 'kort worden, tekortschieten'; on. skorta 'ontbreken' (nde. skorte 'te kort zijn; ontbreken'); < pgm. *skurtēn-. Daarnaast met ander achtervoegsel pgm. *skurt-jan-, waaruit: oe. gescyrtan 'verkorten, verminderen'. Bij het hieraan ten grondslag liggende bn. *skurti- 'kort' horen: ohd. scurz; oe. sc(e)ort (ne. short). Wrsch. zijn ook schort en Engels shirt (zie shirt) van dit bn. afgeleid.
Wrsch. niet verwant met het Latijnse leenwoord kort (OED), maar afgeleid van de wortel pie. *(s)ker- 'snijden', zie scheren 1.
opschorten ww. 'uitstellen'. Mnl. opsc(h)orten 'gorden, opbinden van kleding' in Eenen ionghelinc ... Vp ghescord 'een jongeman (met) opgebonden kleding' [1285; VMNW], Dit decretael wert opgescorst bi den paeus Adriane 'dit decreet werd tijdelijk buiten werking gesteld door paus Adrianus' [1393-1402; MNW], opschorten 'uitstellen, verlengen' [1477; Teuth.]. Gevormd met op bij schorten 'opgorden'. Uit de oorspr. ruimtelijke betekenis 'opbinden, in de hoogte doen' ontwikkelde zich via 'verhinderen naar beneden te komen' de overdrachtelijke betekenis 'ophouden, belemmeren voortgang te hebben, uitstellen'. Zie ook schorsen.
Fries: -


  naar boven