Gezocht op:
trefwoord: ""
en categorie: "klankwoord"

241 tot 250 van 345

1 | 11 | 21 | 31 | 41 | 51 | 61 | 71 | 81 | 91 | 101 | 111 | 121 | 131 | 141 | 151 | 161 | 171 | 181 | 191 | 201 | 211 | 221 | 231 | 241 | 251 | 261 | 271 | 281 | 291 | 301 | 311 | 321 | 331 | 341

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >

Index:



pesten
pestilentie
pet
pet 2
peter
peterselie
petieterig
petitie
petoet
petroleum

pets

petticoat
petto
petunia
peuk
peul
peuren
peut
peuter
peuteren
peuzelen


241.   pets zn. 'klap'
categorie:
klankwoord
Nnl. pets 'stomp, oorvijg' [1913; iWNT].
Klanknabootsend woord.
Nhd. patsch 'pets' [eind 16e eeuw; Pfeifer].
Fries: -
242.   piepen ww. 'een hoog geluid voortbrengen'
categorie:
klankwoord
Mnl. pipen 'een min of meer schel geluid voortbrengen (van vogels maar ook van andere dieren of dingen)' in al pipende 'al piepend (van een vogel)' [1287; VMNW]; vnnl. piepen, pijpen 'piepen' [1599; Kil.].
Klanknabootsend woord. Het is niet nodig om ontlening te veronderstellen aan middeleeuws Latijn pipare 'piepen', afleiding van Latijn pīpa 'schalmei', zie pijp.
Mnd. pipen 'piepen (van muizen en vogels)'; nhd. piepen, piepsen; nfri. piipje.
Fries: piipje
243.   pijp zn. 'buis; rookgerei'
categorie:
leenwoord, klankwoord
Mnl. pipe 'blaasinstrument, fluit' [1240; Bern.], 'rietje, buisje, pijpje' in blast hem ... met eren pipe in der nese 'blaas het (geneeskrachtige kruiden) bij hem met een buisje in de neus' [1287; VMNW], 'buis, afvoerbuis' in die pipen ... vander fontheine [1294; VMNW], eyn pijp off eyn waterleyde of waterganck [1477; Teuth.]; vnnl. pijp 'fluit' in pypen, scalmeyen ende claretten 'fluiten, schalmeien en trompetten' [1528; WNT], 'buis' in fonteyne, met gulden pypen 'fonteinen met gouden waterbuizen' [1528; WNT], 'orgelpijp' in alle die pypen (van het orgel) [1557; WNT], 'holle buis' in pijpe, oft buyse [1573; WNT], 'buis in mens, dier of plant' in die pijp ... in de longe nederdalende 'de luchtpijp ...' [1666; WNT], 'rookgerei' in korte Pijpen ... lange Pijpen [1693; WNT], een pyp tabak [1698; WNT], 'iets wat hol en buisvormig is' in de broek, welkers pypen ... 'de broek waarvan de pijpen ...' [1698; WNT]; nnl. pijp 'afvoerbuis voor rook enz.' in rook (van de locomotief) ... door de pijp [1857-58; WNT].
Ontleend, al dan niet via Fans pipe 'buis voor vloeistof' en 'schalmei' [beide ca. 1225; TLF], aan vulgair Latijn *pipa 'blaasinstrument, schalmei, rietbuis', een afleiding van Latijn pīpāre 'sjirpen, kwelen, piepen', een klanknabootsend woord. Hieruit ook Engels pipe 'buis, fluit', Duits Pfeife 'pijp, fluit'.
Fries: piip, pipe
244.   pikken ww. 'met de snavel bijten; prikken; stelen; accepteren'
categorie:
klankwoord
Mnl. picken, pecken, peken 'pikken' in also sterc es hi ghebect dat hi die bome dore pect 'hij heeft zo'n sterke snavel dat hij bomen kapot pikt' [1287; VMNW picus I], die odeuare begonste pecken 'de ooievaar begon te pikken' [1340-60; MNW-R], 'hakken, houwen' in laet ons picken een gat [1350-1400; MNW-R], 'plukken, oogsten' in si mayen, si picken 'zij maaien, zij oogsten' [ca. 1465; MNW]; vnnl. picken 'steken, prikken; houwen, hakken; heimelijk wegnemen, stelen' [1599; Kil.]; nnl. pikken 'uitkiezen' in om 'er de besten uit te pikken [1776; WNT raaf I], 'nemen, pakken' in een graantje gepikt 'een borreltje genomen' [1840; WNT graan I], 'wegnemen, stelen' in daar heeft iemand mijn geld gepikt [1865-70; WNT], 'steken' in als ... zout in een wond komt, dat pikt fel [1864-70; WNT], 'nemen, accepteren' in ik pik dat niet 'ik accepteer dat niet' [1976; Van Dale].
Klanknabootsende vorming; zie ook de varianten bikken 1 'hakken' en bikken 2 'eten'. Buiten het Germaans zijn vergelijkbaar, maar niet verwant, Frans piquer 'prikken, steken'; Italiaans piccare 'steken', beccare 'pikken door vogels'; Spaans picar 'prikken, pikken, steken'. Herkomst uit pie. *bheg-, *bheng- 'stukslaan, breken' (IEW 114) ligt minder voor de hand.
Oe. picung (zn.) 'het prikken' (me. picken 'pikken, hakken', picchen 'stoten, steken'; ne. pick 'plukken, uitpikken, kiezen', 'wegpakken' in pickpocket 'zakkenroller'); on. pikka 'hakken, steken' (nzw. picka 'hakken, tikken, pikken').
Een dubbele medeklinker, zoals hier -kk-, komt veel voor in klanknabootsingen, maar er zijn ook vormen met enkele -k-, zoals peken 'hakken' in den muer ... breken ende houwen ende afpeken 'de muur kapotmaken en hakken en weghakken' [14e eeuw; MNW], en zie ook piek 1.
Fries: pikke, pjukje, pjukke
245.   pincet zn. 'tangetje'
categorie:
leenwoord, klankwoord
Vnnl. pincet, pincette, pinset 'klein trektangetje' in een pincette ... is bequaem om yet vreemts wt te trecken [1604; WNT zwaan], Ghy weet met het pinçet uw wijnbraeuw te besnoeyen [1665; WNT dunte]; nnl. pincet 'tangetje' in anatomische pincetten [voor 1881; WNT].
Ontleend aan Frans pincette 'tangetje' [1321; TLF], verkleinwoord van pince 'tang, knijper', dat een afleiding is van pincer 'knijpen' [1178; TLF], ouder pincier [ca. 1165; TLF], van onduidelijke herkomst.
Mogelijk (TLF) is Frans pincer, evenals Italiaans pinzare en Spaans pinchar 'knijpen', afgeleid van pins-, pints-, een klankexpressieve wortel die een snelle beweging schildert. Een andere mogelijkheid (BDE) is dat Oudfrans pincier ontwikkeld is uit vulgair Latijn *pinctiare; dit zou dan een vermenging zijn van punctiare 'prikken, doorsteken', een afleiding van Latijn punctum 'punt', zie punt, en piccare 'prikken', zie pikken.
Fries: pinset
246.   pingpong zn. 'tafeltennis'
categorie:
leenwoord, klankwoord
Nnl. pingpongspel 'tafeltennisspel' [1907; Koenen], pingpong 'tafeltennis' [1914; Koenen].
Ontleend aan Amerikaans-Engels ping-pong 'tafeltennis' [1900; OED], een klanknabootsend woord dat in 1901 door de Britse fabrikant J. Jaques & Son in Groot-Brittannië en de Verenigde Staten werd gedeponeerd als handelsmerk, maar dat algauw een populaire aanduiding werd voor deze sport, naast het officiële tafeltennis (Engels table tennis) zelf.
Fries: pingpong
247.   pirouette zn. 'draai op één voet; draai van een paard op de achterpoten'
categorie:
leenwoord, klankwoord
Nnl. pirouette "rondzwaaijing, kringzwaai (in den rijd- en danskunst)" [1824; Weiland], 'het ronddraaien op één voet of op de teenspitsen' in een elegante, luchtige pirouette [1881; Groene Amsterdammer], het ballet ... de pirouette [1890; Groene Amsterdammer], 'volte van een paard met de voorhand' [1925; WNT].
Ontleend aan Frans pirouette 'snelle rondwending; draai van een danser op één voet' [1611; TLF], eerder al 'kindermolentje' en 'draaipin, tol' [beide 1451; TLF]. Dit is wrsch. een vervorming van pirouelle 'soort tol' [1364; TLF], dat gevormd is uit een wortel *pir- 'pin, as, spil' en rouelle 'wieltje' < Latijn rotella, verkleinwoord van rota 'wiel', zie rotonde. De wortel *pir- verschijnt in Frans (dial.) pire 'grote pin', piron 'soort spil, draaipunt', piroc 'knop, loot', Italiaans pirolo 'spil, as'; er zijn ook vormen die teruggaan op een variant *bir-, zoals Frans breloque 'snuisterij', emberlificoter 'verstrikken, ingewikkeld maken'. Er is wrsch. geen verband met het Italiaanse werkwoord prillare 'ronddraaien, o.a. als een bromtol', een klanknabootsing die pas ca. 1830 geattesteerd is (DELI).
Fries: pirûette
248.   pistool zn. 'vuurwapen'
categorie:
leenwoord, klankwoord
Vnnl. pistol 'vuurwapen' in een pistol ofte sinckroer geladen met twee looden 'een pistool of zinkroer, geladen met twee loden kogels' [1595; WNT zinkroer].
Ontleend, misschien via Duits Pistole 'pistool' [eind 16e eeuw; Pfeifer], aan Frans pistole 'id.' [1544; TLF]. Dit woord is via Duitsland overgenomen uit Oudtsjechisch písčala, píšťala 'bepaald licht vuurwapen', eigenlijk 'fluit' en zo genoemd naar het lichte geluid bij het afvuren van het wapen. Het Tsjechische woord is een afleiding van het werkwoord pískat 'fluiten' < Proto-Slavisch *piskati, dat is afgeleid van een klanknabootsende wortel *pi-.
De Tsjechen gebruikten een succesvol licht vuurwapen onder deze naam tijdens de hussietenoorlogen aan het begin van de 15e eeuw. Het plaatselijke Duits nam het woord in diverse varianten over, waaronder pisschullen, pyscheln en pischoln (alle mv.) [begin 15e eeuw; Pfeifer]. Het Frans ontleende aan het Duits de vorm pistole; dát woord, inmiddels horend bij een verder ontwikkeld klein vuurwapen, werd vervolgens door vele talen ontleend, onder andere door het Nederlands, maar ook door het Duits (Pistole [eind 16e eeuw; Pfeifer]) en het Tsjechisch zelf: in het modern Tsjechisch als pistole, pistolka 'pistool', naast píšťala dat alleen nog 'fluit' betekent.
Fries: pistoal
249.   plas zn. 'stilstaand water; poel'
categorie:
klankwoord
Mnl. plasch 'kuil met water, poel' [1285; VMNW]; vnnl. eenen plas ofte plassche [1573; Thes.].
Vermoedelijk een klanknabootsend woord, bij het werkwoord plassen < vnnl. plasschen 'in het water roeren' [1599; Kil.], oorspr. als imitatie van het geluid van een hand die op het water slaat.
Bij het werkwoord horen: mnd. plasken 'plassen, klateren'; nfri. plaskje.
Fries: plasse < nnl.
250.   plempen ww. (NN) 'opgeworpen modder in het water storten; dempen'
categorie:
klankwoord, alleen in België of Nederland
Vnnl. plempen 'materiaal in het water storten' in Dat de voorschreve Zeedycken ... door het plempen van Sant, ... versterckt ende ondersteunt souden moeten worden [1678; WNT].
Wrsch. een klanknabootsend woord. In dezelfde betekenis bestond ook plompen, zie ook plomp 2.
Fries: -

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
  naar boven