1.   bolster zn. 'bast'
categorie:
erfwoord
Mnl. bolster 'notendop' [1477; Teuth.], bolster, bulster 'kaf, stro' [1490; MNW]; vnnl. die bolster 'notendop' [1552; Apherdianus].
Mnd. bolster, bulster 'kussen; schaal, bast'; ohd. bolstar 'hoofdkussen' (nhd. Polster 'peluw, vulling'); nfri. bolster 'bolster', bulster 'beddenzak'; oe. bolster 'kussen'; on. bolstr 'kussen'; mogelijk, maar niet geheel zeker, uit pgm. *bulhstra- 'stro(bed)'.
Verwant met: Sanskrit bárhiṣ 'laag stro waarop het offer gelegd wordt'; Avestisch barəziš; Perzisch bāliš 'kussen'); uit pie. *bhh-stro- bij de wortel *bhelǵh- 'opbollen, opzwellen', zie balg.


  naar boven