Gezocht op:
trefwoord: ""
en categorie: "waarschijnlijk erfwoord"

71 tot 80 van 349

1 | 11 | 21 | 31 | 41 | 51 | 61 | 71 | 81 | 91 | 101 | 111 | 121 | 131 | 141 | 151 | 161 | 171 | 181 | 191 | 201 | 211 | 221 | 231 | 241 | 251 | 261 | 271 | 281 | 291 | 301 | 311 | 321 | 331 | 341

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >

Index:



dotteren
dottig
douairière
douane
doublé
doubleren
doublet
doublure
douceur(tje)
douche

douwen

doven
dovenetel
down
dozijn
draad
draagbaar
draaglijk
draaibank
draaien
draaiorgel


71.   douwen
categorie:
waarschijnlijk erfwoord
Zie: duwen
72.   dralen ww. 'talmen'
categorie:
waarschijnlijk erfwoord
Mnl. Mi dunct, dat ic hier so langhe heb gedraelt, dat ... [ca. 1500; MNW wiser], ook reeds het zn. dralaert 'talmer' [1486; MNW]; vnnl. Dus moestic ... voert sonder dralen 'dus moest ik voort zonder talmen' [1503; WNT woest 1], Ten is geen tijt om dralen 'het is geen tijd om te talmen' [1555; WNT], draelen 'talmen' [1599; Kil.].
Verwante vormen komen alleen voor in Oost-Fries drālen, drolen 'talmen' en Westfaals drålen 'slepend spreken'. Oost-Fries dravelen 'talmen', nzw. dravla '(onzin) kletsen' horen hier vrijwel zeker niet bij: nzw. dravla is een afleiding van dravel 'afval', wrsch. een afleiding met -l van drav (zie draf 2). Herkomst onzeker; wel wordt nog gedacht aan verband met het in Oost-Nederlandse dialecten voorkomende bn. drao 'stroef', dat zou kunnen behoren bij nijsl. þrár; nzw. dial. trå 'stug, weerbarstig'; dat dan ontwikkeld kan zijn uit pgm. *þranh- bij de wortel van het sterke werkwoord dringen. De ontwikkeling van de betekenis zou dan via 'stroef' naar 'moeizaam, langzaam gaan' tot 'dralen' zijn gegaan. Misschien verwant met druilen.
73.   dreigen ww. 'iets onaangenaams in het vooruitzicht stellen'
categorie:
waarschijnlijk erfwoord
Mnl. dreeghet (3e pers. ev.) 'dreigt, bedreigt' [1240; Bern.], dreigen 'waarschuwen' [1240; Bern.], dreiget (3e pers. ev.) 'bedreigt' [1270-90; CG II, Moraalb.]; vnnl. dreecht (3e pers. ev.) 'stelt (vreselijke dingen) in het vooruitzicht' [ca. 1500; WNT], dreyght (3e pers. ev.) 'waarschuwt, dreigt' [1606; WNT], driegen 'dreigen' [1617; WNT].
Os. thrēgian 'dreigen' (mnd. dreigen) is de enige naaste verwant binnen de Germaanse talen; de Nederlandse en os. vormen wijzen op pgm. *þraigian- 'dreigen'. Mnl. drouwen, druwen 'dreigen'; os. githrōon 'bedreigen'; ohd. drewen, drouwen 'dreigen' (nhd. drohen), oe. þrēan, þrēagan 'dreigen', ofri. þrūwan 'dreigen', nde. true 'dreigen' gaan terug op een wortel pgm. *þrau- 'dreigen'.
De verdere herkomst van het woord is onzeker. Mogelijk staat het in verband met got. þreihan 'dringen, persen' bij de wortel pgm. *þrinh- 'dringen', zie dringen; dit sterke werkwoord is dan door het verdwijnen van de -n- voor pgm. -h- overgegaan naar de eerste klasse: *þrīhan (zie de gotische vorm), waarbij een ablautsvorm *þraih behoort. Van die vorm zou, met ontwikkeling van -h- > -g- volgens de grammatische wisseling, een causatief *þraigjan- kunnen zijn gevormd. De betekenisontwikkeling zou dan van 'door iets heen drukken' naar 'drukken, aandringen' en 'dreigen' zijn gegaan. Het probleem hierbij is dat het werkwoord in de vorm dreigen alleen in het Nederlands en Nederduits voorkomt. Bij deze groep behoort mogelijk echter ook mhd. drīhen 'vlechten', zie driegen, dat ook de -n- verloren kan hebben, zodat de verklaring daarin steun kan vinden.
De verschillende Nederlandse vormen hangen samen met het feit dat pgm. -ai- in het Nederlands zowel gemonoftongeerd tot lange -e- als in de vorm -ei- voorkomt. De vormen met -ie- vertonen een regionale ontwikkeling van de lange -e-.
dreiging zn. 'dreigend gevaar'. Mnl. dreiginge 'het dreigen' [1240; Bern.]; vnnl. dreyginghe 'waarschuwing' [1596; WNT], dreiging 'dreigend gevaar, het op til zijn van iets onaangenaams' [1646; WNT]. Afgeleid met het achtervoegsel -ing. ◆ dreigement zn. 'dreigende woorden, bedreiging'. Mnl. dreeghement 'bedreiging' [1492; Gail.Brugge]. Afleiding met -ment.
74.   dreinen ww. 'plagen, huilerig zijn'
categorie:
waarschijnlijk erfwoord
Nnl. dreinen 'platen, treiteren; (om iets) dwingen (van kinderen)' [1872; Dale], een dreinend kind 'huilerig, zeurend' [1886; WNT].
Vermoedelijk een jongere vorm bij de groep van drenzen.
75.   drek zn. 'uitwerpselen'
categorie:
waarschijnlijk erfwoord
Mnl. drec 'uitwerpselen' [1287; CG II, Nat. Bl. D], drec 'vuiligheid' [1287; CG II, Nat.Bl.D], 'bezinksel' [1442?; Gail.Brugge].
Mnd. dreck 'drek'; ohd. in mûsdrec 'muizekeutel' (nhd. Dreck 'drek, smerigheid'); ofri. threkk 'drek'; on. þrekkr 'drek' (nzw. träck 'id.'); < pgm. *þrekka- 'drek', mogelijk met expressieve verdubbeling van de medeklinker uit ouder *þrek-.
Vermoedelijk verwant met Latijn stercus 'mest, drek'; Grieks stergános 'mest'; Welsh trwnc 'urine, gist', troeth (< *troktā) 'loog, urine'; Litouws trišti 'mesten', teršti 'bevuilen' < pie. *(s)terg- of *(s)treg- 'drek' (IEW 1031-32).
76.   drentelen ww. 'langzaam heen en weer lopen'
categorie:
intensiefvorming of frequentatief, waarschijnlijk erfwoord
Nnl. drentelen 'met moeite lopen (gezegd van een kind)' [1678; WNT], 'heen en weer lopen' [1787-89; WNT].
Wrsch. een jongere vorm met dr- in plaats van tr- van een frequentatief trentelen 'op zijn gemak heen en weer lopen' [1710; WNT] bij vnnl. trenten 'stappen, lopen' [1510; MNW]. Dit laatste werkwoord zou kunnen behoren bij pgm. *trent-, *trant- 'lopen' zoals in omtrent, trant.
Als het een erfwoord is, kan het uiteindelijk verwant zijn met de dr- in Grieks édramon 'ik liep'; Sanskrit drámati 'lopen' < pie. *drem- (IEW 204-5). Directe verwantschap met mhd. trendeln 'wervelen' en oe. trendlian 'rollen' lijkt gezien de consequente -nd- in die woorden minder wrsch. Zij behoren eerder met ohd. trendila 'tol' en oe. trendel 'cirkel, kring' bij pgm. *trend-, *trand- 'draaien'.
De d- aan het begin is mogelijk beïnvloed door woorden als dralen, dreutelen en druilen, die gelijksoortige betekenissen hebben.
77.   drenzen ww. 'huilen, zeuren'
categorie:
waarschijnlijk erfwoord
Mnl. drensen 'snikken, zuchten' [1477; Teuth.]; nnl. om dat de eerste daarom vleit en de tweede daarom drenst '... huilerig zeurt' [1787-89; WNT], drenzen 'onophoudelijk op een huiligerige toon om iets vragen' [1872; Dale].
Mhd. trensen 'steunen, zuchten'. Aangezien er geen overgang van -e- naar -i- heeft plaatsgevonden, zoals in de combinatie -e- + -n- + medeklinker viel te verwachten (bijv. binden < *bend-), moet het woord teruggaan op pgm. *dransjan-; *dransjan- is dan op te vatten als een afleiding met verlenging door middel van -s- bij een wortel pgm. *dren-, dran- 'geluid geven' dreinen, dreunen. Verwant daarmee zijn os. dreno 'hommel' en ohd. treno 'id.' naast os. drān, drāna 'id.', oe. drān, drǣn (ne. drone 'dar'), die dan letterlijk 'zoemer' zouden betekenen.
Onzeker is verwantschap met o.a. Sanskrit dhránati 'weerklinkt'; Latijn drēnsāre 'krijsen (van zwanen)'; bij de wortel pie. *dhren- 'geluid geven' (IEW 255-56).
78.   dreunen ww. 'dof geluid voortbrengen'
categorie:
waarschijnlijk erfwoord
Vnnl. droent (3e pers. ev.) 'maakt geluid, dreunt' [1550; MNW], het dreund' in yders ooren 'het weerschalde in ieders oren' [1648; WNT zee I].
Mnd. dronen 'dreunen'; on. drynja 'dreunen'; got. zn. drunjus 'geluid'; < pgm. *drun-j- 'lawaai (maken)', een vorm met ablaut bij *dren- 'herrie maken'; zie dreinen, drenzen.
De verdere herkomst is onduidelijk. Wrsch. is het een klanknabootsing. Zeer onzeker is verwantschap met pie. *dher-, *dhren- 'geluid maken' (IEW 255-56).
dreun, zn. 'dof geluid, schok, smak; eentonig ritme; oplawaai'. Vnnl. dreun 'dof geluid' [ca. 1626; WNT]; nnl. dreun 'eentonig ritme' [1789; WNT], 'klap, oplawaai' [1952; Koenen]. Afleiding van dreunen.
79.   driegen ww. (BN) 'rijgen, met losse rijgsteken vastnaaien'
categorie:
waarschijnlijk erfwoord, vormverschil België/Nederland
Mnl. driege als toenaam (wrsch. voor een kleermaker) [1266-67; CG I, 101]; vnnl. drieghen 'rijgen' [1562; Naambouck], drieghen, besten oft trochelen 'rijgen, met losse steken naaien of aaneenrijgen' [1573; WNT troggelen II], trochelen, drieghen 'lichtjes naaien' [1588; Kil].
Mogelijk een variant van dringen. Oudhoogduitse vormen van dat werkwoord betekenden naast 'dringen' ook 'samenbinden, vlechten'. In het mhd. kwam de vorm dringen, drihen 'vlechten, weven' voor. Deze komt formeel overeen met got. þreihan 'dringen', waarbij de -ei(h)- de weergave is van een -ī(h)-, die door compensatierekking uit -in(h)- is ontstaan (zie driest). De Nederlandse pendant van mhd. drihen zou een verloren gegaan werkwoord *drien /driën/ zijn geweest. Vormen met grammatische wisseling (h > g) kunnen aanleiding hebben gegeven tot een nieuwe infinitief drigen en daaruit driegen door contaminatie met oorspr. *drien of door invloed van (be)driegen.
80.   dringen ww. 'zich door druk uitoefenen een weg banen; voorwaartse druk uitoefenen'
categorie:
waarschijnlijk erfwoord
Mnl. die scerue souden ... in haer vlesch dringen 'de scherven moesten in haar vlees (door)dringen' [1290; CG II, En.Cod.], drongen (verl. tijd mv.) 'drongen' [1291-1300; CG II; Wiss.]; vnnl. een zweert [sal] doir, v siele dringen 'een zwaard zal zich een weg door uw ziel banen' [1526; WNT zwaard 1], het dringen van den waetere 'het doorsijpelen van het water' [1578; WNT zorg 1], de poorte [is engh...] men moet dringen end' arbeyden ... om daer in te gheraken 'de poort is nauw, men moet dringen en hard werken om er in (in de hemel) te komen' [1673; WNT zijzelf].
Os. thringan, ohd. dringan (nhd. dringen), oe. þringan, ofri. (ur-)thringa 'verdringen'; on. þryngva, þryngja 'dringen'; got. þreihan 'dringen'; < pgm. *þrinhan- 'dringen', zie ook driegen. Het werkwoord hoorde tot de 3e klasse der sterke werkwoorden. De pgm. vorm had als gevolg van grammatische wisseling in de verl. tijd mv. en het verl.deelw. vormen met -ng-. In het Gotisch is de infinitief klankwettig tot þreihan geworden en overgegaan naar de 1e klasse (zoals dat ook is gebeurd met Nederlands gedijen). In de andere Germaanse talen is de vorm uit de verl. tijd in de andere tijdsvormen doorgedrongen. Een oude causatief bij het oorspr. ww. is misschien dreigen.
Misschien verwant met Litouws treñkti 'krachtig slaan, stampen' en Avestisch thraxta- 'opeengedrongen'. Dan moet het teruggaan op pie. *trenk- (IEW 1093), misschien hoort dit op zijn beurt weer bij pie. *terh1- 'draaien' (IEW 1071-72).
Al in het Middelnederlands is het zwakke causatieve werkwoord drengen 'doen doordringen' versmolten met het sterke werkwoord dringen. In het Duits bestaat drängen '(aan)dringen' nog steeds; in het Zweeds heeft het zwakke tränga de betekenis 'dringen' overgenomen van het sterke werkwoord, dat daarna verdwenen is.
dringend bn. 'met drang gevraagd; urgent'. Vnnl. bij dringenden noodt 'bij acuut gevaar' [1636; WNT], nnl. dat iemand ... dringend verzoekt [1710; WNT voor II].
Fries: -

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
  naar boven