1.   toename zn. 'groei, uitbreiding'
categorie:
geleed woord
Nnl. de schrikbarende toename der misdadige bevolking [1847; Gids 1, 62].
Gevormd bij toenemen 'groeien' [1265-70; VMNW], dat samengesteld is uit toe en nemen, onder invloed van eerdere woordvormingen als opname [1772; Vad.lett., 24] en overname [1814; Vad.lett., 385], naar het voorbeeld van Duits Zunahme 'groei' [1651; Grimm], een afleiding van zunehmen 'groeien'.
Toename, dat aanvankelijk met andere samenstellingen op -name (Van der Sijs 2005; 262, 264) als germanisme werd beschouwd, is thans veel gebruikelijker dan de oudere afleiding op -ing (reeds mnl. toeneminghe 'groei' [ca. 1425; MNHWS]). Zie ook deelnemen.
Fries: tanimming


  naar boven