1.   kit 4 zn. 'zelfdoepakket'
categorie:
leenwoord, terugleenwoord
Nnl. kit 'zelfbouwpakket, pakket met alle gereedschap voor bepaald doel' [1984; Van Dale].
Ontleend aan Engels kit 'geheel van gereedschap, zelfbouwpakket' [1859; OED], eerder al 'soort mand' [1847-78; OED], 'uitrusting (van een soldaat)' [1785; OED], Middelengels kyt of kitt 'kuip' [1375; OED], ontleend aan Middelnederlands kitte 'waterkan' zie kit 3 'schenkvat'.
Fries: kit?


  naar boven