1.   huif zn. 'kap op een kar of boot'
categorie:
waarschijnlijk substraatwoord
Mnl. huve 'hoofddeksel, kapje, muts' [huue 1240; Bern.], ook algemener 'kap', bijv. van een gebouw [1340-60; MNW-R], van een voorwerp [1432-68; MNW], van een kar, zoals in vnnl. huyve van den waghen [1599; Kil.].
Os. hūƀa (mnd. hūve); ohd. hūba (nhd. Haube 'vrouwenhoofddeksel'); ofri. hūve; oe. hūfe (ne. vero. hoove, Schots how 'nachtmuts'); on. húfa (nzw. huva); < pgm. *hūbōn- (v.). Daarnaast on. húfr 'scheepsruim' (nzw. huv 'deksel, overkapping') < pgm. *hūba- (m.). Het Germaanse woord is ontleend in het Oudfrans als huve 'soort hoofddeksel' en met verkleiningsachtervoegsel in het Middelfrans als aubette 'hut', waaruit Belgisch-Frans 'krantenkiosk; wachthuisje'.
Geen duidelijke verwantschappen buiten het Germaans. Uit pgm. *hūbōn- kan men de wortel pie. *kūbh- reconstrueren, met een zeer ongebruikelijke combinatie van stemloze en geaspireerde medeklinker. Hierbij worden Grieks kūphós 'krom, gebogen' en Sanskrit kakúbh- 'spits, top' genoemd, en er kan secundaire samenhang zijn met pgm. *hubil- 'heuvel, bult' (zie heuvel). Een huif is in alle Germaanse betekenissen een kap, een overkapping, een bovenste constructie, met een gebogen vorm. Gezien de problematische wortel moet misschien eerder worden uitgegaan van een constructie zoals bij huis en ook bij huid wordt genoemd, d.w.z. afleiding van de nultrap van de wortel pie. *(s)keuH- 'bedekken, omhullen'.
Op grond van de formele problemen sluiten Cowan (1974) en Beekes (1996) herkomst uit een voor-Indo-Europese substraattaal niet uit. Zie ook heup, kuif en vooral kop 1.
Specifieke afgeleide betekenissen van huif die nog steeds in gebruik zijn, zijn 'hoofdkap voor vrouwen (bij sommige klederdrachten)' en 'kap voor afgerichte roofvogels'.
Literatuur: Cowan 1974, par. 31; Beekes 1996, par. 5


  naar boven