2741.   schim zn. 'schaduw'
categorie:
erfwoord, geleed woord
Mnl. schim, schem 'schaduwbeeld, schim' in dat vergaet haestelic als een schim 'dat vergaat zo snel als een schaduw' [1400-50; MNW], des schems der doot 'van de schim der dood' [ca. 1450; MNW]; vnnl. schim 'geest van een overledene' in Een schim, een' geest gelijck en enckel been, en vel 'een schim, een geest gelijk en vel over been' [1640; iWNT]; nnl. schim 'vage gedaante' [1857; iWNT].
Mhd. schem 'schaduw'; on. skim 'glans'; < pgm. *skima-; nno. skimte '(zwak) schijnen; ontwaren'; nzw. skymta 'id.', <pgm. *skim-atjan-. Het woord hoort bij de wortel van schemeren.
schimmig bn. 'niet duidelijk zichtbaar, vaag'. Nnl. schimmig 'niet fel' in een schimmig licht ... over het IJ en de stad 'een licht dat schaduwen werpt ...' en de berken met hun schimmig loover [beide 1851; Gids], 'niet duidelijk zichtbaar' in omdat ... ik mij van Amy slechts een flauw en schimmig beeld kan vormen [1870; Gids]. Jonge afleiding van schim, aanvankelijk bij de verouderde betekenis 'schaduw', later bij de gewonere betekenis 'vage gedaante'.
Fries: skym ◆ -
2742.   schimmel 1 zn. 'organisme behorend tot het rijk der Fungi'
categorie:
geleed woord, geleed woord
Mnl. scemmel 'schimmel' [1420-40; Van Sterkenburg 1975, 132], schymmel 'id.' [1477; Teuth.].
Herkomst onzeker, maar vermoedelijk een afleiding van de Germaanse wortel *skim- 'lichtglans; schaduw' van schemeren. De schimmel zou genoemd zijn naar de doffe glans die een schimmellaag kan vertonen, of naar de witte kleur, vergelijk kom. Zie ook schimmel 2.
Mnd. schimmel; ohd. scimbal (nhd. Schimmel); alle 'schimmel, meeldauw e.d.', < pgm. *skimla-.
schimmelen ww. 'met schimmel bedekt worden'. Mnl. Haer broot was seer ghescymmelt [ca. 1485; MNW]. Afleiding van schimmel.
Fries: skimmelskimmelje
2743.   schimp zn. 'hoon'
categorie:
waarschijnlijk substraatwoord, geleed woord
Mnl. sc(h)imp, sc(h)emp 'spot, scherts; bedrog' in Jc ben worden tenen scimpe minen volke 'ik ben een voorwerp van spot voor mijn volk geworden' [1290-1310; MNW-P], sonder scemp 'zonder bedrog' [1327; MNW], hij soudet hem lonen den scemp 'hij zou het hem betaald zetten, deze spot' [1334-36; MNW-P], Die coninc sprac in soeten schimpe '... in vriendelijke scherts' [1470-90; MNW-R].
Mnd. schimp; ohd. scimpf 'pret, vermaak' (nhd. Schimpf 'smaad, hoon'); < pgm. *skimpa-. Daarnaast staan vormen met -a-, zie schamper. Hierbij hoort ook het werkwoord pgm. *skimp-jan-, waaruit: mnl. schimpen 'bespotten'; ohd. scimpfen 'uitlachen, bespotten' (nhd. schimpfen 'schelden').
Verdere herkomst onzeker. NEW veronderstelt aanknoping bij schampen 'in het voorbijgaan raken', met een betekenisovergang 'raken' > 'kwetsen' > 'bespotten'.
schimpscheut zn. 'honende opmerking'. Vnnl. schimpscheut 'id.' [1599; Kil.]. Samenstelling van schimpen en scheut in de verouderde betekenis 'schot, het afschieten'. Eerder al met dezelfde betekenis maar met een ander eerste lid mnl. speelscheut in speel woerde, die veel luden niet ghelaten en connen, si en moeten speel scoten scyeten op allen goeden menschen, die 'hatelijke woorden, die veel mensen niet kunnen inhouden, maar zij moeten schimpscheuten richten op alle goede mensen die ...' [1437; MNW-R].
Fries: skimpskimpskoat
2744.   schoeien ww. 'van schoenen voorzien; met een beschermende laag bekleden'
categorie:
geleed woord, geleed woord
Mnl. schoen 'van schoenen voorzien' [1240; Bern.], sc(h)oeyen, schoijen [1265-70; VMNW], scoihen [1285; VMNW], ook 'bekleden met een beschermende laag hout of steen, beschoeiing aanbrengen' in doe hy sinte Jacobs toren onder die cappe scoeyde 'toen hij de Sint-Jakobstoren onder de kap van een beschermlaag voorzag' [1432; MNW].
Afleiding van de oorspr. vorm schoe van schoen, met invoeging van een overgangsklank /j/ voor de werkwoordelijke uitgang -en.
Mnd. schōen, schoien; ohd. scuohhen, scuohhōn (nhd. schuhen); oe. scōgean; on. skūa.
De overdrachtelijke betekenis 'met een beschermende laag bekleden' is vooral bekend in de afleiding beschoeiing 'wand van hout of steen (meestal aan een waterkant), bestemd om grond tegen te houden'.
schoeisel zn. 'voetbekleding'. Mnl. scoisel 'id.' [1348; MNW]. Afleiding van schoeien met het achtervoegsel -sel.
Fries: skoaieskoaiïng
2745.   scholekster zn. 'steltloper (Haematopus ostralegus)'
categorie:
geleed woord
Vnnl. schol exter, zee-exter 'scholekster' [1636; Jacht-Bedryff].
Samenstelling met als tweede lid ekster, vanwege de uiterlijke gelijkenis van het verenkleed van beide vogelsoorten. Voor het eerste lid bestaat geen overtuigende verklaring.
Het leefgebied van de scholekster in Noordwest-Europa is van oudsher vooral de zeekust, wat in de benamingen in sommige andere talen duidelijk tot uiting komt: Vlaams zee-ekster, Fries strânljip = 'strandkievit', Deens strandskade = 'strandekster', Duits Austernfischer = 'oestervisser', Engels oystercatcher en Neolatijn ostralegus = 'oestervanger', Fins meriharakka = 'zee-ekster'. Voor de etymologie van schol- in scholekster zou men dan ook in die richting moeten zoeken. De Vroegnieuwnederlandse betekenissen van schol(le) zijn 'aardkluit', 'ijsschots', zie schol 1, en 'soort platvis', zie schol 2, die echter geen voedselbron vormt voor de vogel. Het meest waarschijnlijk is dat het gaat om schol 'aardkluit' ook 'zode' [1599; Kil.], 'schijf klei'. Schol- uit schelp (een belangrijke voedselbron voor deze vogel) is klankwettig niet te verantwoorden. Schol- uit schel 'afgespleten schelp' (Blok/Ter Stege) is evenmin waarschijnlijk.
Lockwood (1984) oppert verband met de Engelse volksnaam shalder 'scholekster' (op Shetland en de Orkney-eilanden), die ontleend is aan een Scandinavische taal: on. tjaldr 'scholekster' (nijsl. tjaldur, nno. tjeld, nzw. dial. tjäll). Nederlands sch- kan hieruit echter noch door ontlening, noch door verwantschap verklaard worden.
Literatuur: W.B. Lockwood (1984), The Oxford Book of British Names, Oxford, 40; Eigenhuis 2004, 452-453
Fries: -
2746.   schollevaar zn. 'zwemvogel (Phalacrocorax carbo)'
categorie:
geleed woord
Mnl. scolf aren 'zwarte visetende vogel' (mogelijk de aalscholver) [14e eeuw; MNW], een scholfern [1396; via MNW]; vnnl. schollevaer 'aalscholver' in Andere vlieghende Wildt, als Perdrijsen, Fesanen ..., Schollevaers, Lepelaers, Berch-Eenden [1502; iWNT lepelaar], naast vormen als scholfert [1573; Thes.], scholfert, scholver [1588; Kil.], schollevert [1613; iWNT].
Samengesteld uit een Proto-Germaanse wortel *skarb- 'een schrapend geluid (maken)', waaruit *schorb/schorf, en een uitsluitend in het Nederlands en Nederduits toegevoegd tweede lid aern, aren, het Middelnederlandse woord voor arend, waarmee de vogel door zijn visrovende gedrag volksetymologisch werd geassocieerd. De -l- ontstond door dissimilatie van de opeenvolging r + r, zoals omgekeerd in mortel (< morter): schorf-aren > scholf-aren > scholfaar. Door verzwakking van de onbeklemtoonde lettergrepen ontstond scholfer/scholver, dat voortbestaat in het tweede lid van de officiële naam aalscholver voor deze vogel. In schollevaar is de volle klinker in de laatste lettergreep blijven staan, wellicht onder invloed van ooievaar.
Ohd. scarba, scarbo (nhd. Scharbe); ofri. scalvere 'bedelaar, klaploper' (nfri. skolfer 'aalscholver'); oe. scræf, scraeb; on. skarfr (nzw. skarv); < pgm. *skarba(n)-, *skarbō(n)-. Met -r-: mnd. schalver (op grond van een gelatiniseerde vorm scaluaron, datief mv.) scholver, schulver; Noord-Fries skoarwer; oe. scealfor, scealfra. Alle genoemde moderne woorden betekenen 'aalscholver', de Oudgermaanse woorden verwijzen in elk geval naar een grote zwemvogel, wrsch. reeds de aalscholver. Bij de wortel *skarb- hoort: on. skrafa 'praten, babbelen' (nno. skrava 'krijsen'). De verdere etymologie hiervan is onzeker. Mogelijk is het een klanknabootsende wortel (FvW) of een variant van de wortel van schrapen (NEW). In volksnamen voor de aalscholver (bijv. waterraaf) en in andere talen (bijv. wetenschappelijk Neolatijn Phalacrocorax, letterlijk 'kaalkoppige raaf', Portugees corvo-marinho, letterlijk 'zeeraaf', Frans cormoran, Engels cormorant 'id.') komen veelal woorden voor de raaf voor, vanwege de karakteristieke zwarte kleur; mogelijk is pgm. *skarb- met s-mobile verwant met de wortel pie. *kor- van raaf (Eigenhuis 2004, Kluge).
De aalscholver maakt over het algemeen weinig geluid, maar brengt in kolonies vaak wel allerlei schrapende en schreeuwende geluiden voort.
Literatuur: Eigenhuis 2004, 40-41, 453-454
Fries: skolfer
2747.   school 1 zn. 'onderwijsinstelling'
categorie:
leenwoord, geleed woord, leenwoord
Mnl. schole 'onderwijsinstelling, schoolgebouw, onderwijs' [1240; Bern.], si heft gegaen ter minnen scholen 'zij is (door God) ingewijd op het gebied van de (christelijke) liefde' [1265-70; VMNW], vander scole sint salvators toter steghele spardecopers 'van het schoolgebouw van Sint Salvator tot het steegje van de paardekoper' [1284; VMNW], tien tiden was die scole al rene 'op dat moment was de school zeer goed' [1285; VMNW]; vnnl. school 'geheel van personen in kunst of wetenschap met gemeenschappelijke opvattingen of werkwijzen' in gestolen uyt boecken der geleerde Scholen [1642; iWNT].
Ontleend aan Latijn schola 'onderwijsinstelling', dat ontleend is aan Grieks skholḗ 'school', eerder 'aan leren bestede vrije tijd, studie', oorspr. 'vrije tijd'. Het woord is misschien een afleiding met l-suffix van skheĩn '(vast)houden', een vorm van ékhein 'hebben, houden', zie schema.
Ook ontleend in de andere West-Germaanse talen: mnd. schole; ohd. scuola (nhd. Schule); nfri. skoalle; oe. scōl (ne. school); nzw. skola. On. skōli is ontleend aan het mnd. of oe. Zie ook school 2.
scholen ww. 'onderwijzen'. Vnnl. gae by den esel schoolen 'ga je licht opsteken bij de ezel' [1632; iWNT]; nnl. scholen 'onderwijzen' [1906; Malsen DN schulen], geschoold personeel 'personeel met een schoolopleiding' [1921; iWNT]. Afgeleid van het zn. school. ◆ scholier zn. 'leerling'. Mnl. scolere 'koorleerling, zanger(es)' [1240; Bern.], scolier 'koorleerling, zanger(es)' in tusschen die prochiaen ende die scolieren 'tussen de parochianen en de koorleerlingen' [1248-71; VMNW], scolier 'student' in Met ons waren te Parijs twee jonghe scolieren 'bij ons in Parijs waren twee jonge studenten' [1485; MNW]. Ontleend aan Picardisch scoliere 'leerling', variant van Oudfrans escolier 'id.', een afleiding van Oudfrans escole 'school', ontwikkeld uit Latijn schola.
Fries: skoalle ◆ - ◆ -
2748.   schoorsteen zn. 'rookkanaal, schoorsteenmantel'
categorie:
geleed woord, uitleenwoord
Mnl. schorsten 'stookplaats, schouw' [1240; Bern.], Den scoorsten ende tfinster uit te breken 'de schoorsteen en het venster uit te breken' [1317; MNW]; vnnl. schoorsteen 'stenen afvoerkanaal voor rook' in die gelijk een Schoorsteen dampten 'die rookten als een schoorsteen' [1648; iWNT]; nnl. schoorsteen 'schoorsteenmantel' in De roze marmeren schoorsteen was bekroond met een Venetiaansch spiegeltje [1889; iWNT].
Gevormd uit de stam van het ww. schoren 'ondersteunen' en het zn. steen.
Bij schoren: nfri. skoarje; ne. shore; on. skorða (nno. skorde); alle 'ondersteunen, stutten' en afgeleid van de zn.: mnl. sc(h)ore 'stut, schraag, een tot steun aangebrachte paal'; nfri. skoarre 'id.'; on. skorða 'id.' (nno. skorde 'id.'). Verdere herkomst onzeker; misschien moet men uitgaan van de vorm van een gespleten tak of balk en horen deze woorden bij dezelfde wortel als scheren 1 'knippen, snijden'.
In het Middelnederlands duidde het woord de stookplaats aan met de stenen of houten rookvang er direct boven. De rookvang, die enigszins de kamer in stak, werd geschoord 'ondersteund' door uitkragende stenen.
Vanaf de 17e eeuw verschuift de betekenis naar het afvoerkanaal en dan met name naar het boven het dak uitstekende gedeelte. Zie ook schouw 1. Een vergelijkbare betekenisontwikkeling van 'stookplaats' naar 'rookkanaal' kennen de woorden Duits Kamin, Engels chimney, Frans cheminée en Italiaans caminata.
schoorsteenmantel zn. 'haardomlijsting'. Nnl. schoorsteenmantel 'horizontaal blad boven de haard' in Een boek van losse Aanteekeningen ... dat by hem op den Schoorsteenmantel lag [1756; iWNT], 'haardomlijsting, schouw' in De marmeren schoorsteenmantel ... rust op vier witte marmeren kolommen [1765; iWNT]. Gevormd uit schoorsteen en mantel. In het Nederlands is schoorsteenmantel 'haardomlijsting' een veelgebruikt synoniem geworden van het oudere schouw 1.
Fries: skoarstienskoarstienmantel
2749.   schotschrift zn. 'smadelijk of protesterend geschrift'
categorie:
geleed woord
Vnnl. De schotschriften, die niet alleen geen goedt maer maghtige verbittering baeren 'de schotschriften die niet alleen niets goeds voortbrengen maar die grote verbittering veroorzaken' [1630; WNT], De schotsschriften ..., een waapen, dat ... niet dan quaadt bloedt en verbittering maakt [1642; WNT wereldwijs].
Samenstelling van schots 2 in de betekenis 'tegendraads, smadelijk' en schrift, maar al gauw geïnterpreteerd en geschreven alsof het eerste lid schot 2 'het schieten' is: een schotschrift is als het ware een schot op een bestaande praktijk, een gevestigde orde e.d.
Iets eerder geattesteerd is de samenstelling schotsdicht 'smadelijk gedicht' [1628; iWNT schotsch III].
Fries: skotskrift
2750.   schout zn. 'bestuursambtenaar'
categorie:
geleed woord, samensmelting (blending), tautologie, contaminatie, samentrekking, alleen in België of Nederland
Onl. skolthēti als beroepsnaam: scultetus (gelatiniseerd) [1105; ONW], scouthete [1137; ONW], scoltetus (gelatiniseerd) [1144; ONW], scolteti [1197; ONW]; mnl. scouheite [1239; VMNW], scoutte [1253; VMNW], scouthete [1265; VMNW], scoutete [1276; VMNW], scoute [1280-87; VMNW], schout [15e eeuw; MNW]. Voor de betekenis, zie onder.
Oude, West-Germaanse samenstelling van schuld en een nomen agentis bij heten in een oude betekenis 'bevelen, gebieden'. De letterlijke betekenis was dus min of meer 'schuldoplegger'. De klankvorm olt/ult onderging de regelmatige overgang tot out zoals in koud. Doordat het woord niet meer als samenstelling werd gezien, konden de onbeklemtoonde lettergrepen verzwakt worden; de huidige vorm is wrsch. ontstaan door de opeenvolging mnl. sc(h)outhete > schoutete > schoutte > schoute > schout. Daarnaast bestonden nog vele andere Middelnederlandse nevenvormen, zoals schouthate, schoutheit, scholte, schulte. De vormen met -l- zijn nog te vinden in de huidige familienamen Scholten, Schulten e.d.
Os. skuldhētio (mnd. schult(h)ete, schulte); ohd. schuldheizo (nhd. Schultheiß, Schulze), Langobardisch (oud Duits dialect, zie lommerd) sculdahis, sculdhais; ofri. skeltata, skelta; oe. scyldhǣta, scultheta; < pgm. *skuldi-haitijō-.
Het woord verschijnt voor het eerst in het Langobardische recht, waar het een 'onderrechter' aanduidt. Bij de verspreiding van het begrip in andere Hoog- en Nederduitse/Nederlandse gebieden neemt het een andere inhoud aan, die kan variëren met het plaatselijke bestuurs- en rechtssysteem. In het Friese recht heeft de schout een overwegend rechtsprekende functie. In het Frankische recht is de scouthete in eerste instantie de plaatselijke functionaris van de graaf, met uitvoerende en rechtsprekende macht. Later breidt de betekenis zich uit tot 'plaatselijke vertegenwoordiger van de landsheer', vergelijkbaar met de huidige burgemeester. Tegenwoordig is schout een historisch begrip.
schout-bij-nacht zn. (NN) 'vlagofficier'. Vnnl. ende daer over (t.w. koopvaardijschepen) stellende de bequaemste tot een Admirael, Vice-Admirael, ende Schout by Nacht [1603; Van der Meulen 1954, 133], De schout bij nacht was ervoor verantwoordelijk dat de handels- of marinevloot 's nachts in de voorgeschreven orde bleef varen. Hij was dus 'opzichter', en kreeg zijn naam van de politiebeambte die 's nachts de schout verving en daarom nachtschout, kapitein bij nacht of schout-bij-nacht werd genoemd. Zeer onwrsch. is de hypothese van De Jonge (1833), volgens welke de schout-bij-nacht genoemd is naar zijn belangrijkste taak: hij schouwt bij nacht. Bij de marine is de schout-bij-nacht de derde vlagofficier in rang, na de admiraal (NN tegenwoordig luitenant-admiraal) en vice-admiraal. De BN naam voor deze rang is divisieadmiraal.
Literatuur: M. Philippa (1997), 'Over ou' in Onze Taal 66, 60; J.C. de Jonge (1833), Geschiedenis van het Nederlandsche Zeewezen, 's-Gravenhage, deel 1, 422-427
Fries: Skelte (mannelijke voornaam), skout (ontleend aan het Nederlands) ◆ skout-by-nacht

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
  naar boven