1.   seniel bn. 'kinds'
categorie:
leenwoord
Nnl. seniel "eenen grijsaard eigen" [1847; Kramers], seniel gejammer 'gejammer dat hoort bij een oude (aftakelende) geest' [1894; Emants], 'kinds' in Het vroome dichtwerk ... werd beschouwd als bigot, misschien als ligtelijk seniel [1915; Groene Amsterdammer].
Ontleend aan Frans sénile 'eigen aan grijsaards' [15e eeuw; Rey], later ook 'met ouderdomsaftakeling samenhangend' [eind 18e eeuw; Rey] en 'door de ouderdom geestelijk afgetakeld' [1862; Rey], een ontlening aan Latijn senīlis 'van een grijsaard', een afleiding van senex 'grijsaard, oude man', het zelfstandig gebruikte bn. senex 'oud, bejaard'. Zie ook senior.
Latijn senex is verwant met: Gotisch sineigs; Grieks hénos; Sanskrit sána-; Avestisch hana-; Litouws sẽnas; Oudiers sen; Armeens hin; alle 'oud', < pie. *sénos (IEW 907).
Literatuur: M. Emants (1894), Een nagelaten bekentenis, Amsterdam, 284
Fries: senyl


  naar boven