1.   dader zn. 'bedrijver'
categorie:
geleed woord
Mnl. deder 'bedrijver' [1320-1449; MNW dieselve], maar voornamelijk in samenstellingen: misdader 'misdadiger' [1451; MNW misdader], goetdadere (mv.) 'weldoener' [ca. 1450; MNW goetdader]; vnnl. dader 'bedrijver' [1566; WNT wegvoeren].
Afleiding van het zn. daad. Het simplex dader is mogelijk ontstaan onder invloed van of via mnd. dēder, en/of nhd. Täter.
Fries: dieder


  naar boven