|
1. |
gedierte zn. 'dieren' categorie: geleed woord Mnl. alle viervoete ghedierte 'alle viervoetige dieren' [1399; MNW-P], ghedierte 'dieren' [1461; MNW], wolven ende ander ghedierten (mv.) 'wolven en andere dieren' [1480; MNW-P]; vnnl. wat si doen connen teghen wilde ghedierte 'wat zij doen kunnen tegen wilde dieren' [midden 16e eeuw; MNW]; ghedierte 'diersoort' in omschrijvingen als hyaena ... een wreet ghedierte dat selfs leert spreken [1562; Kil.]. Collectiefafleiding van dier met ge-te. Mhd. getierze (nhd. Getier). In de huidige spreektaal heeft gedierte meestal een negatieve connotatie: gedierte is wild, dus gevaarlijk, gedierte is een grote onoverzichtelijke menigte dieren, het verspreidt misschien wel ziektes, etc.
|
naar boven
|