|
1. |
servet zn. 'tafeldoekje' categorie: leenwoord Vnnl. Vier servieten 'vier tafeldoekjes (of handdoeken)' [1529; MNW *wastleerkijn], twee schoone servyetten 'twee schone servetten' [1546; MNW], een schoon witte servette [1551; MNW], een servet, of ander lywaet 'een servet, of ander linnen' [1615; WNT]. Ontleend aan Frans serviette 'linnen voor de tafel of de badkamer' [1328; Rey], later ook 'verband' [1580; Rey], een afleiding van servir, zie serveren en ook servies. In BN nog de oorspronkelijke vorm serviet(te). Fries: servet
|
naar boven
|