1.   ammoniak zn. 'gas (NH3)'
categorie:
leenwoord, geoniem, geleerde schepping
Vnnl. ammoniacum = gomme ammoniac 'ammoniakgom' [1562; Kil.], armoniac 'ammoniak' [1676; WNT], Zout van ammoniak, of armoniak [1699; Jaques/Hannot].
Ontleend aan Latijn sāl ammōniacum 'ammonisch zout', bij Grieks ammōniakón 'keuken-, steenzout'.
De naam is afgeleid van de Ammon-oase (nu oase Siwah) in Egypte, in de Oudheid een bekende vindplaats van zout. In de oase stond een aan de Egyptische god Ammon gewijde tempel. Van deze godennaam is ook ammoniet afgeleid.
Fries: ammoniak


  naar boven