1.   te 2 bw. 'bovenmatig'
categorie:
erfwoord
Mnl. te 'bovenmatig' in mar wachten hem wel dat dit niet te dicke ne geschie 'maar (ze) passen goed op dat dit niet te vaak gebeurt' [1236; VMNW], te uele 'te veel' [1240; Bern.], Dat nit te licht noch nit te swar En was 'dat niet te licht en ook niet te zwaar was' [1265-70; VMNW].
Wrsch. hetzelfde woord als het voorzetsel te 1. Deze betekenisuitbreiding heeft zich al in de West-Germaanse taalfase voltrokken en is in alle hieruit ontstane dialecten aanwijsbaar: Oudengels , Oudsaksisch ti en Oudhoogduits zi. Het is onduidelijk hoe deze overgang precies is verlopen (Grimm).
Volgens Johannisson (1939; zo ook Kluge21 en Toll.) is te echter identiek met het werkwoordsvoorvoegsel mnl. te- 'uiteen-' als in tebersten 'uiteenbarsten' en tebreken 'stukbreken' (Oudhoogduits zi-, za-, ze-), zie dis-. Van deelwoorden met destructieve of (pejoratief) intensiverende betekenis zou het voorvoegsel zijn overgegaan op bijvoeglijke naamwoorden of bijwoorden. Johannisson wijst er daarbij op dat Oudhoogduits zi in de oudste attestaties een pejoratief-intensiverende betekenis heeft, overeenkomstig met die van het bovengenoemde werkwoordsvoorvoegsel, en nog niet zozeer de relatieve betekenis 'bovenmatig'. In het Middelnederlands komt een zuiver intensiverende (maar niet pejoratieve) betekenis van te vooral voor in de combinatie al te 'zeer': dat si begeerde alte sere ghemaertelt te sine 'dat ze heel graag gemarteld wilde worden' [1276-1300; VMNW al III], die ... een alte sware doed leed 'die een zeer zware doodstrijd doormaakte' [1276-1300; VMNW], dits wonder alte groot 'dit is een zeer groot wonder' [1287; VMNW]. Deze betekenis kan gemakkelijk overgaan in 'bovenmatig'.
Literatuur: T. Johannisson (1939), Verbal och postverbal partikelkomposition i de germanska språken, Lund, hoofdstuk V "Nht. zu, ne. too 'nimis'", 288-350 en 358-359
Fries: te


  naar boven