1.   taxus zn. 'naaldboom van het geslacht Taxus'
categorie:
leenwoord, etymologie in brontaal onbekend
Vnnl. taxus 'naaldboom' in Taxus ... men maeckt daer oock heggen van, en blijven des Winters groen [1668; WNT]; nnl. ook af en toe de vorm taxis in de Taxis hier te Lande gemeenlyk laag [1774; WNT], maar meestal taxus, zoals in Een donker pad, met taxus dicht beplant [1829; WNT].
Ontleend aan Latijn taxus 'naaldboom'. Zie ook de inheemse naam ijf.
Omdat taxushout de in de oudheid gebruikelijke houtsoort was voor het maken van bogen, is verwantschap met Grieks tóxon 'boog' zeer aannemelijk. Dit Griekse woord is mogelijk ontleend aan het Skythisch, maar de precieze relatie met het Latijnse woord is onduidelijk (De Vaan 2008).
Fries: taksis, taks


  naar boven