1.   alpaca zn. 'Zuid-Amerikaans bergschaap (Lama pacos), weefsel van de wol van de alpaca; imitatiezilver'
categorie:
leenwoord, merknaam
Nnl. alpaga 'wol' [1807; WNT], de paco, gewoonlijk "alpaca" genoemd [1857; WNT]; nnl. alpaka 'zekere legering' [1879; WNT Supp. alpaca III].
Ontleend aan Spaans alpaco 'alpaco (dier)' [ca. 1554; Friederici], dat uit Aymará of Quechua (zie coca) is overgenomen, waarin het een afleiding is van pako 'rood, roodbruin'. De betekenis 'imitatiezilver' is ontleend aan Duits Alpaka, een handelsmerk met het beeld van een alpaca.
Literatuur: Lokotsch 1926, nr. 3; R. Loewe (1933, 1934) 'Über einige europäische Wörter exotischer Herkunft', in: Zeitschrift für vergleichende Sprach{U+00AD}forschung 60, 145-184 en 61, 37-136
Fries: alpaca
2.   aspirine zn. 'pijnstiller'
categorie:
leenwoord, merknaam, geleerde schepping, bedenker bekend
Nnl. aspirine [1910; Bauwens], aspirin'tje 'aspirinetablet' [1921; WNT].
Ontleend aan Duits Aspirin 'id.', een bedachte merknaam, opgebouwd uit het ontkennende voorvoegsel a-, de beginklanken van de naam spiraea en het in de scheikunde gebruikelijke achtervoegsel -in (Nederlands -ine), dus met impliciete betekenis 'gemaakt zonder de hulp van Spiraea'.
De geneeskrachtige werking van salicylzuur was al bij Hippocrates bekend. Het werd uit de schors van wilgen (Latijn Salix) gehaald. In de Middeleeuwen werd dezelfde stof uit de bloem van de moerasspirea (Latijn Spirea ulmaria) verkregen, en in de 19e eeuw kon het ook al synthetisch worden gemaakt. Het had echter vervelende bijwerkingen. Het was de Duitser Felix Hoffman (1868-1946) die in 1897 ontdekte dat de variant acetyl-salicyzuur sneller en beter werkt. In 1899 bracht Bayer, waar Hoffman als chemicus in dienst was, dit middel onder de nieuwe naam Aspirin op de markt. Het medicijn was zo succesvol, dat het lange tijd als synoniem voor pijnstiller, dus ook die van andere merken, werd gebruikt.
Fries: aspirine, aspiryn
3.   bakeliet zn. 'harde kunsthars' (als handelsnaam bakelite).
categorie:
leenwoord, eponiem, merknaam, geleerde schepping, bedenker bekend
Nnl. bakeliet [1908; WNT Aanv.], bakelite [1936; WNT koud I], bakeliet [1937; Verschueren].
Ontleend aan Engels bakelite [1909; OED], maar door de uitvinder zelf in zijn correspondentie een jaar eerder al bakeliet genoemd (WNT Aanv.). Genoemd naar de uitvinder, Leo Baekeland. Het achtervoegsel -iet, corresponderend met Latijn -ita (< Grieks -itēs), wordt in de scheikunde gebruikt ter aanduiding van allerlei stoffen en verbindingen en in de geologie voor namen van gesteenten en ertsen, zie bijv. bauxiet.
Bakeliet werd rond 1909 als eerste volledig synthetische kunsthars in Amerika op de markt gebracht door Leo Hendrik Arthur Baekeland (1863-1944), een Gentse chemicus die zich in Amerika had gevestigd. Het materiaal leent zich door het isolerend vermogen goed voor toepassingen met elektriciteit. Het werd zo populair dat de merknaam Bakelite de algemene aanduiding werd voor harsen van deze soort.
Literatuur: Sanders 1993
4.   baxter zn. (BN) 'infuus'
categorie:
merknaam, alleen in België of Nederland
Nnl. baxter 'infuus' [1977; De Clerck 1981], maar wrsch. veel ouder, pers.waarn.
Baxter is de naam van een Amerikaanse producent van medische apparatuur, o.a. van infusen. In het BN is deze merknaam een soortnaam geworden. In Nederland is de merknaam weliswaar in de medische wereld bekend, maar als algemene aanduiding voor 'infuus' niet gebruikelijk. Zie ook infuus.
5.   berenburg zn. 'Friese kruidenjenever'
categorie:
leenwoord, merknaam
Nnl. berenburg 'kruidenjenever' [1975; WNT Aanv.].
Ontleend aan Fries Bearenboarger (krûden) 'bosje kruiden tegen maagstoornissen' [1829; WFT], Bearenburchje 'jenever op deze kruiden getrokken' [1829; WFT], bearenburch, bearenboarch 'kruiden(jenever)' [1893; WFT].
De eerste Friese attestaties zijn te oud voor de verklaring in Sijs 1996, dat de Amsterdamse handelaar Beerenburg rond 1890 de kruiden voor het stoken van de jenever aan de Friezen leverde. WFT noemt "de firma Berenburg" als de jeneverstoker. Het etiket van Plantinga's Beerenburg (1995) vermeldt "Anno 1870".
Fries: bearenburch, bearenboarch
6.   claxon zn. 'autotoeter'
categorie:
leenwoord, merknaam
Nnl. claxon 'id.' in het automobielsignaal, dat men claxon heet [1912; Groene Amsterdammer], klaxon 'id.' [1916; Groene Amsterdammer].
Ontleend aan Amerikaans-Engels klaxon 'autotoeter' [1910; OED], ook wel Klaxon horn. Klaxon was de naam van een Amerikaanse firma die claxons vervaardigde. Dit spreekt de suggestie in het WNT tegen, dat het woord gevormd zou zijn uit de Franse klanknabootsing claque met Frans son 'geluid'. Een andere suggestie, dat de fabrikant het woord zou hebben gevormd op basis van Grieks klázein '(doen) klinken' en Latijn sonāre 'klinken', is ook weinig waarschijnlijk.
Opmerkelijk is de huidige Nederlandse spelling met c-, die al in de begintijd van de claxon spontaan inburgerde naar analogie van de meeste andere niet-inheemse woorden waarin de klank /k/ als c wordt geschreven. De voorkeursspelling was volgens WL 1954 reeds claxon, naast toegestaan klakson, maar niet klaxon.
Fries: klakson
7.   cola zn. (NN) 'zekere frisdrank'
categorie:
leenwoord, verkorting, merknaam, vormverschil België/Nederland
Nnl. cola 'uit vruchten van de plant kola getrokken opwekkend middel' [1930; Brandt/Haan], cola's (mv.) 'glazen frisdrank' [1952; WNT Aanv.], cola 'frisdrank' [1955; Reinsma 1975].
Ontleend aan Amerikaans-Engels cola 'zeker type frisdrank', het eerst als colas (mv.) [1920; OED], of zelfstandig in het Nederlands verkort uit Amerikaans-Engels Coca-Cola, een merknaam gedeponeerd in 1886. De naam geeft de oorspr. ingrediënten van de drank weer: cafeïne bevattende stroop van kolanoten (zie kola) en bladeren van de cocaplant, zie coca, die een spoortje cocaïne bevatten.
Coca-Cola is in 1914 al in Nederland geïntroduceerd, maar de aanvoer stokte als gevolg van de Eerste Wereldoorlog. De Olympische Spelen van 1928 in Amsterdam waren een nieuwe impuls voor het merk, maar echt populair werd de drank pas na de Tweede Wereldoorlog. De verkorting tot cola kan in die tijd zijn ontstaan, doordat toen verschillende merken in omloop kwamen die alle cola als tweede lid hadden, zoals Pepsi-Cola (in het Amerikaans-Engels sedert 1903; OED). In het BN is de Franse verkorting coca, dan wel met Nederlands aanvangsaccent, gebruikelijker. In het Engels is de verkorting coke gebruikelijk.
Het eerste deel van de merknaam, coca, is gebleven, hoewel er nu geen cocaïne meer in de drank zit; dit deel van de naam is wettelijk beschermd.
kola zn. 'zekere boom en noot'. Nnl. kola 'uit West-Afrika afkomstige kolanoot en kolaboom' [19e eeuw; WNT]. Dit woord werd voor de spellinghervorming van 1996 ook wel met een c geschreven, vermoedelijk onder invloed van de Engelse spelling in coca cola óf van de Latijnse benamingen Cola nitida en Cola acuminata voor de kolabomen. Het woord is echter oorspr. niet afkomstig uit het Latijn, maar stamt van een inheems Afrikaans woord van onbekende herkomst. In het Temne (een taal in Sierra Leone) en het Yoruba (een Niger-Congo-taal) betekent kola 'noot'.
Literatuur: J. Daeleman (1980), 'Les étymologies africaines du FEW', in: Vox Romanica 39, 104-119; Reinsma 1975, 48
8.   compactdisc
categorie:
leenwoord, merknaam
Zie: compact
9.   diepvries
categorie:
leenwoord, merknaam
Zie: diepvriezen
10.   dinky-toy zn. 'metalen speelgoedautootje'
categorie:
leenwoord, merknaam
Nnl. dinky-toy 'metalen speelgoedautootje' [na 1950; EDale], dinkitoy 'speelgoedautootje' [1979; Verschueren], dinky-toy 'id.' [1986; Bakker].
Ontleend aan Engels dinky toy, de naam van de tussen 1934 en 1980 door de firma Meccano geproduceerde miniatuurautootjes, samengesteld uit dinky 'klein, sierlijk' [1788; OED] (van Schotse maar verder onbekende herkomst) en toy 'speelgoed' (oudste betekenis 'flirt' [1565; OED], herkomst onbekend).
Oorspr. was dinky-toy alleen een merknaam, maar op den duur werden ook allerhande andere kleine metalen speelgoedautootjes zo genoemd.
Literatuur: J.J. Bakker (1986) 'Nooit gemerkt?', in: OT 55, 67

Volgende 10 lemmata
  naar boven