1.   wacht zn. 'het waken; groep personen die waakt'
categorie:
geleed woord, geleed woord
Onl. wahta 'iemand die waakt, wachtpost' in Latijnse context in faciunt uuagtas 'zij stellen wachtposten op' [9e eeuw; ONW]; mnl. wachte 'oplettendheid, bewaking, wachtpost', in de vorm wagte [1240; Bern.], De ghene die hilden die wachte 'degenen die de wacht hielden' [1285; VMNW], 'groep bewakers' in De wachte vondsi slapende 'de wachters troffen zij slapend aan' [1285; VMNW].
Os. wahta (mnd. wacht(e), en door ontlening nzw. vakt); ohd. wahta (nhd. Wacht); nfri. wacht; < pgm. *wahtō-. Daarnaast got. wahtwo < pgm. *wahtwō-.
Afleiding van de wortel *wak- van waken, met pgm. *-kt- > *-ht-.
Het woord is in zijn Frankische vorm *wahta in het Oudfrans ontleend als guaite 'wachter, iemand die de wacht houdt' [ca. 1135; TLF], noordelijk ook waite, met al vroeg een bijbehorend werkwoord waiter 'de wacht houden' [ca. 1090; FEW], gaitier [ca. 1190; FEW] (Nieuwfrans guetter 'bespieden; afwachten').
wachten ww. 'blijven tot iets gebeurt, nog niet beginnen'. Onl. *wachten 'bewaken, de wacht houden' op grond van de afleiding wahteri 'bewaker' in thie waghtara, thie thie burgh umbegent 'de wachters die de stad bewaken' [ca. 1100; Will.]; mnl. wachten 'opletten, in de gaten houden, bewaken' in mar wachten hem wel dat dit niet te dicke ne geschie 'maar ze moeten er wel op letten dat dit niet te vaak gebeurt' [1236; VMNW], wagten, wachten 'bewaken, de wacht houden, bespieden' [1240; Bern.], Die haer scape hadden ghewacht 'die hun schapen hadden bewaakt (gehoed)' [1285; VMNW], 'wachten' in .xviii. daghe waest ghewacht 'er werd 18 dagen gewacht' [1285; VMNW]. Afleiding van wacht. In het Middelnederlands had het woord vele betekenissen en betekenisnuances rondom het aspect 'bewaken, opletten'; die zijn in het Nieuwnederlands geheel verouderd, maar nog wel herkenbaar in de afleiding wachter 'bewaker' en in de uitdrukking wacht u voor de hond! 'wees op uw hoede voor de hond'. Het betekenisaspect 'blijven tot iets gebeurt' is uitgegroeid tot hoofdbetekenis. Een vergelijkbare ontwikkeling heeft zich voorgedaan bij Duits warten 'wachten', uit oorspr. 'de wacht houden', zie garde 'keurkorps'.
Fries: wachtwachtsje


  naar boven