|
1. |
beambte zn. 'ambtenaar, functionair' categorie: geleed woord Vnnl. datmen ... eerder een Beampte, als onbeampte zou ontmoeten 'dat men eerder iemand met een ambt dan zonder ambt zou tegenkomen' [1647; WNT beambt]; nnl. de Ontvangers en andere Financieele Beambten [1798; WNT plicht], burgerlijke beambten en officieren [1808; WNT waaronder]. Zelfstandig gebruikte vorm van het bn. beambt 'van een ambt voorzien' (vnnl. beampt zijn, beampte luyden [1600-50; WNT]), gevormd uit het voorv. be- en het zn. ambt, en mogelijk naar analogie van Duits (der) Beamte in gebruik gekomen. Fries: beämte
|
naar boven
|